De Nedereindsevaart, een smal weggetje langs een brede sloot, was afgezet met rood-witte hekken en een bord verboden in te rijden. Rechts van de weg stond ook nog een rond bord met een rode rand en een zwart mannetje in het midden. Maar ach, dacht ik, te voet kan ik er vast nog wel langs.
Ik was door het Noorderpark en langs de plas gelopen en wilde naar streekmuseum Vredegoed om daar een klompenpad op te pakken. Dat zou ik voor een groot deel volgen, er nog wat aan vastplakken en uiteindelijk weer terugkeren in het Noorderpark en bijna thuis zijn. Het ging om 23,6 kilometer, zoals ik vooraf in een app had ingetekend. Mijn inschatting was dat het te doen zou zijn. Aan mijn benen lag het niet, die wilden wel. Wat mijn geest betrof lag de grens nog rond de twintig kilometer. De langste tocht tot dan toe was iets langer geweest. Ik kon maar zoveel tijd onderweg zijn. Deze route was op het randje.
Ter hoogte van een paar huizen, op een derde van het weggetje, was over de hele breedte een laag asfalt gefreesd. Geen probleem, dat kon ik hebben. Achter een heg werkte een ouder stel in de tuin, vergezeld door vermoedelijk een kleinkind. Het drentelde om hen heen. De man stond vlak achter de heg te schoffelen. Ik vroeg hem of de weg verderop misschien versperd was. Hij zei in geen dagen activiteit te hebben gezien, wat me voldoende vertrouwen gaf om verder te lopen.
Tegen het eind was er weer een stuk asfalt gefreesd, alleen was daar op de onderlaag zwarte lijm aangebracht. Daar wilde ik mijn schoenzolen niet aan blootstellen. De berm rechts was dichtbegroeid, links liep het steil af naar het water. Ik was vlak bij het streekmuseum, maar moest terug.
Het kleinkind slingerde nu op een loopfietsje over de weg met opa erachteraan. Ik vertelde hem dat ze verderop toch aan het werk waren. Hij verontschuldigde zich voor het geven van de onjuiste informatie. ‘Geen probleem,’ riep ik toen ik al voorbij was. Ik had inderdaad nog goede moed, ondanks die verloren kilometer en het stuk dat ik om moest om de geplande wandeling te kunnen vervolgen.
Weer terug bij het begin van het weggetje stonden twee fietsers, mannen, ook alweer wat ouder, dat krijg je op een doordeweekse dag. Ze overwogen hardop of ze het erop zouden wagen. Ik zei dat er geen doorkomen aan was. ‘Dan keren we om,’ besloot een van hen. Ik reageerde tamelijk gevat voor mijn doen: ‘Dat heb ik ook gedaan.’ Het was niet direct mijn intentie geweest om grappig te zijn, maar ze lachten er allebei om en ik lachte mee. Dat kon ik toen nog.