Brieven aan een jonge dichter van Rainer Maria Rilke triggerde mijn eerste psychose. In die periode, drie decennia geleden alweer, volgde ik de levensbeschouwelijke studie humanistiek. Op de leeslijst stond meer literatuur over zingeving en filosofie, zeer interessant, ik ging er helemaal voor. De balans tussen lijf en geest raakte zoek. Ik deed wat aan sport maar niet erg regelmatig, mijn hoofd werd topzwaar. Daarnaast speelde een mengeling mee van eenzaamheid, stress, opwinding en onzekerheid, plus plotse inzichten, noem het maar. De uitwerking van alles samen was desastreus. Ik raakte in de war, staakte noodgedwongen de studie en heb die nooit meer opgepakt. Of dat zonder dat boek ook zo was gelopen, weet ik niet, mogelijk was het net dat zetje.
Naast triggers heb ik in de loop der jaren verklikkers leren zien, gedachten of gedragingen die wezen op het begin van een nieuwe episode. Het ging dan om de manische kant, een depressie was van zichzelf wel duidelijk. Verklikkers voor een verhoogde stemming zijn in mijn geval het voeren van geanimeerde gesprekken, opvallende scherpzinnigheid, meer wandelen dan anders, bepaalde muziek luisteren, maar ook veel schrijven, dichten met name. Krijg ik ineens weer regels op papier, dan weet ik hoe laat het is, moet ik alert zijn.
Lange tijd heb ik dat niet als zodanig onderkend, of willen onderkennen. Ik wilde gebruikmaken van de vrijgekomen inspiratie, vond het heerlijk om weer toegang te hebben tot dat domein en ging er dieper op in. Ik bracht bundels uit in eigen beheer, zonder te proberen tijdschriften of uitgevers te interesseren. Dat er maar een paar gedichten zijn overgebleven die de toets kunnen doorstaan, neemt niet weg dat het schrijven ervan zijn waarde had. Het bood een manier om enige grip te krijgen op de aanzwellende stroom, om de verbindingen die in mijn hoofd ontstonden te laten stollen en misschien vooral om iets van de schoonheid vast te leggen die ik ervoer.
De brieven van Rilke waren gericht aan een jongeman die zich vertwijfeld afvroeg of hij dichter moest zijn. De kritiek van de meester op het meegestuurde werk was niet mals, en toch ook bemoedigend. Hij raadde aan om onderzoek te doen, om uit te zoeken of het schrijven van verzen noodzaak kende en om bij zichzelf te rade te gaan in plaats van de oren te laten hangen naar het oordeel van anderen. Leef je vragen, gaf Rilke mee, dan komt op den duur misschien een antwoord bovendrijven.
Inmiddels heb ik de vraag, denk ik, lang genoeg geleefd om tot een voorlopige conclusie te komen. Ik vind het soms leuk om gedichten te schrijven, en soms zit daar wel wat noodzaak achter, maar het is niet de voornaamste vervulling van mijn bestaan. Ik meen ook dat de ander, een eventuele lezer, wel zonder kan, en hou ze voortaan lekker voor mezelf.
—
Deze tekst verschijnt later dit jaar ook in Plusminus magazine, thema Lezen en schrijven