Een achillespeesblessure wierp me begin februari ongenadig terug in de winterdip waar ik twee weken eerder uitgeklommen was. De stapjes die nog lukten stonden me alleen toe te bewegen in huis en bij de noodzakelijke gang door de supermarkt. Het was niets om me voor te schamen en toch deed ik dat een beetje. Ik was acuut inert geraakt, terwijl de langere wandelingen in de voorgaande weken me er juist bovenop hadden geholpen. De buitenlucht en de beweging hadden me goed gedaan, net als steeds weer dat drempeltje nemen, en de voldoening achteraf. Het viel allemaal weg.
Internet repte van drie tot zes maanden voor het herstel, tot soms zelfs een jaar. De huisarts vertelde ongeveer hetzelfde. Met die kennis op zak raakte ik in korte tijd wanhopig, ook wetende dat ik de activiteit hard nodig had om fit te blijven. Bovendien viel mijn plan in duigen om vrolijk de lente in te lopen. Het pakte dusdanig dramatisch uit dat het voor mij zo niet meer hoefde.
Ruim twee weken stond de beperking op de voorgrond en al het andere in de schaduw ervan. Toen het lopen tot mijn opluchting iets beter ging, begon ik na te denken over dit verhaal en andere verhalen die mijn leven beheersten. Ze zijn talrijk en gevarieerd, van het persoonlijke tot aan het wereldtoneel, nooit niks. Mijn mijmering spitste zich al snel toe op het idee dat er iets moest zijn dat steeds getuige was, een constante factor onder alles wat speelt. Zo kwam ik zelfs op de mogelijkheid van het bestaan van een god. Je kunt het niet weten, zei een vriend, het gaat onze waarneming te boven.
Toch heb ik weleens, toen ik met gekruiste benen op een kussentje zat en overigens niet psychotisch was, iets meegemaakt wat je een spirituele of goddelijke ervaring zou kunnen noemen. Dat is een beetje gek gezegd, omdat het impliceert dat al het andere daar niet toe behoort, het tegendeel is waar. Kort na dat voorval probeerde ik het te omschrijven, taal bleek niet toereikend. Daarom doe ik ook nu geen poging. Laat ik het erop houden dat, zonder dat tijd en ruimte nog een rol speelden, ik zicht kreeg op iets. Ik geef er liever geen definitieve naam aan, weten van het bestaan volstaat.
Dat ik even, gelukkig niet lang dus, diep in de put zat met die gehavende pees, herinnerde me eraan. Het zorgde ervoor dat ik er weer mee in contact kwam, niet op een heftige of ingrijpende manier, wel wat meer dan alleen rationeel. Op het moment zelf had ik het niet eens in de gaten, achteraf pas, toen ik nadacht over de zin en betekenis van het lijden. Juist daardoor ontstond er een opening naar dat wat onder alle pijn en gedoe en gedoetjes verborgen ligt.
Wat het ook is, het zal er altijd zijn. Dat die blessure zich nog laat gelden en ik voorlopig met een stok loop, doet daar niets aan af.