Signaalrood

Ik erger me soms kapot, kan het niet helpen. Het zwaartepunt van mijn dagelijkse portie irritatie ligt bij het boodschappen doen. Op weg naar de supermarkt is het vaak al raak: foutgeparkeerde auto’s, voetgangers die niet op of om kijken bij het oversteken, bellers op de fiets, met oortjes in, fatbikes die de ingang versperren. En dan ben ik nog niet eens binnen.

Als ik lege flessen heb, en pech, dan is er vlak voor me iemand met twee vuilniszakken aan statiegeld. Uit het plafond klinkt voor de zoveelste keer dat lied van Hazes, Zomer: ‘Ik heb de zomer in mijn bol, voor mij begint nu echt de lol.’ Naast mijn eigen emoties heb ik dan te doen met het winkelpersoneel dat het eindeloos aan moet horen.

Na de klaphekjes licht ik een handscanner uit het rek, druk op ‘oké’ en begeef me in het eerste pad. Daar staan bakken met wekelijks wisselende koopjes in de categorie non-food, grotendeels rommel waar de wereld aan ten onder gaat. Geen aandacht aan besteden, spreek ik mezelf toe. Door naar de groente- en fruitafdeling. Met groenten en fruit kan, milieutechnisch gezien, ook van alles mis zijn. Maar ik stoor me vooral aan de klanten die ertussendoor scharrelen. Ze lijken alles te moeten betasten alvorens een keuze te maken en een product in hun mandje te leggen.

Ik heb het idee iets te moeten met mijn onvrede, er op de een of andere manier uiting aan geven. Als ik er iets van zeg, zou de aangesproken persoon kunnen denken: ‘Hé ja, die meneer heeft gelijk, het is niet zo netjes en bovendien onhygiënisch dat ik overal met mijn vingers aan zit.’ Ik betwijfel of het zo zal gaan. Misschien doe ik er goed aan uitsluitend voor mezelf te handelen, zodat ik het buiten mij plaats en mijn gemoed daar wat van oplicht. Het blijft lastig ter plekke een opmerking te verzinnen die niet te agressief of te belerend overkomt.

Het kwam een keer zo uit dat het lukte mijn ongenoegen met een gebaar uit te drukken. Een jonge vrouw pakte de ene na de andere paprika op om op roodheid te inspecteren en te zien welke ze geschikt achtte voor het avondeten. Ik keek het even aan, liep naar het schap, boog lichtjes voor haar langs en pakte zonder omhaal de eerste de beste vrucht. Zij maakte daarna, als ik het goed zag vanuit mijn ooghoek, ook snel haar keuze. Dat voelde goed, de ergernis transformeerde in tevredenheid.

Een week later liep het met de trostomaten net even anders. Ze waren in de aanbieding. Na een ochtend vol aanrakingen lag wat resteerde van de voorraad er treurig bij, gebutst en gevlekt. Een man, klein van stuk, speurde naar exemplaren die er nog mee door konden. Je begrijpt het, niet alleen met zijn ogen. Zorgvuldig maakte hij de uitverkorenen los van de takjes en legde ze apart. Toen gebeurde het. Ik pakte de vier tomaten die op de rand van het krat klaarlagen en liep ermee naar de weegschaal. De man sputterde nog: ‘Die heb ik uitgekozen.’ Ik zei dat ze nu van mij waren. In dit geval zal de boodschap minder duidelijk zijn geweest.