Er fladderde een koolmees door de keuken. Het vogeltje moest door het vliegengordijn, dat aan de onderkant versleten is, gehipt zijn. In alle paniek kon het de weg terug niet vinden. Het is ook niet de natuur van een vogel om het over de grond te zoeken. Het vogellijfje beukte tegen het raam en zocht het dan weer aan de andere kant bij de koelkast en de afzuigkap, heen en weer, nog onvermoeibaar. Buiten op de schutting zaten soortgenoten toe te kijken en bemoedigend te tsjilpen. Het hielp niet.
Ik wist niet goed wat ik met de situatie moest en besloot er iemand bij te halen, één van mijn kinderen. Zo ver was het dus blijkbaar al, dat ik hun bijstand vroeg, in plaats van andersom. Mijn oudste stond onder de douche, mijn jongste van zeventien was op zijn kamer. Ik vroeg hem me te helpen, meer bij wijze van mentale ondersteuning, en een beetje voor de leuk. Dan zou ik onder zijn toezicht, was mijn plan, behoedzaam het vliegengordijn verwijderen om de koolmees de ruimte te geven. Mijn zoon kwam naar beneden en nam nauwelijks de tijd, zoals ik wel had gedaan, om de toestand in ogenschouw te nemen. Hij pakte enkele strengen van het gordijn en hield die opzij. De vogel aarzelde ook niet en koos via de opening voor de vrijheid.