De mensen fietsen hier alsof ze bijna te laat zijn voor school of werk. Het eiland krijgt de grootsteedse gejaagdheid er niet uit. Daar is meer voor nodig dan één of twee weken vakantie. De eilanders zelf, in hun bestelbusjes, hebben ook haast, wellicht met reden, er moet in het hoogseizoen hard worden gewerkt. Ze weten precies wat kan tussen de gehuurde fietsen. De meeste fietsers zijn ook vaardig genoeg om elkaar en de busjes op hoge snelheid te passeren en zo nodig te ontwijken.
Ook oudere mensen gaan niet op hun gemak voort. Zij hebben zich voorzien van e-bikes en moeten net zo goed ergens op tijd zijn, een trein halen of het avondmaal niet missen. Zo lijkt het.
Ik fiets met een gezin. De andere drie hebben een hoger tempo dan ik. Zij passen bij de rest van de tijdelijke eilandbevolking. Ik ben degene die uit de toon valt met mijn traagheid. Vanuit de staart van het peloton roep ik herhaaldelijk dat het te snel gaat. Of ik haal de vaart eruit door even aan te zetten en dan vooraan te blijven fietsen.
Het is ook een kwestie van esthetiek. Ik kies ervoor kalm aan te doen, dat vind ik mooier. Het geeft me de gelegenheid om de omgeving in me op te nemen, en bovenal mijn ritme te vinden en contact te houden met de grond. Anders bots ik als het ware tegen mensen en dingen op.
Voorafgaand aan de tocht naar een gezamenlijke activiteit op het strand zegde ik toe me voor die ene keer aan te passen. Of ik ze bij zou houden, was niet de vraag, dat was geen probleem, ik ben fietskoerier geweest. Het bleek toch flink doortrappen. Op zeker moment hield ik mijn jongste, die voor mij fietste, niet meer bij, tenzij ik me tot zwetens toe in wilde spannen. Een matig windje kwam bovendien vanachter een duin en belemmerde het happen naar lucht. Lichte paniek. Ik kon mezelf snel herpakken. Er was intussen een afstandje ontstaan. Mijn zoon fietste eigenlijk ook rustig, zag ik toen, alleen met een hogere snelheid, op zijn eigen tempo.