Rollen

Mijn vader moest zijn kamer opruimen. De verhuizing naar een nieuw woonzorgcentrum was net achter de rug; twee dagen verbleef hij er nu. Het vorige onderkomen was krap bemeten, ronduit benepen zelfs. De hal, de gangen, de lift, alles paste maar net binnen het in een woonwijk geperste gebouw. Het uitzicht vanuit zijn kamertje liet te wensen over: steen, asfalt, geen groen. Hij kon er niet aarden. Op de afdeling woonden voornamelijk mensen met een verder gevorderd stadium van dementie. Daar kwam bij dat hem vanuit die instelling weinig vrijheid geboden werd. Hij was er vanaf het begin doodongelukkig.

Mijn broer en zus hadden hun handen weer vol gehad aan het zoeken naar een nieuwe plek en alles wat erbij kwam kijken. Ze zijn sowieso veel in touw sinds de ziekte mijn vader steeds meer beperkingen oplegt. Als het ene geregeld is, verandert de situatie weer snel en moet het volgende probleem worden opgelost. Mijn zus verzuchtte al eens dat ze er geen baan bij kon hebben. Ik kan niet overzien hoeveel tijd en energie al die mantelzorg vergt, dat nog los van de bijkomende emoties.

Mijn eigen rol is bescheidener. De verdeling van de taken heeft zich op organische wijze gevormd naar mogelijkheden en belastbaarheid. Ik ga op de koffie; voor een praatje en soms wat beweging.

Voor de eerste keer op weg naar de nieuwe locatie kreeg ik in de trein een appje van mijn broer: of ik ook even wilde kijken hoe ver het opbergen van de kleding was gevorderd. Kleine moeite.

Opgetogen toonde mijn vader de ruimte waar hij nu was geland. Het deed me goed te zien dat die meteen een gunstige invloed op zijn stemming had. Hij was heel tevreden met de grotere kamer, met weer plek voor een televisie en een eigen douche en wc. Het uitzicht was aanmerkelijk verbeterd. Hij mocht ook gaan en staan waar hij wilde. Hier kon hij het naar eigen zeggen wel een tijdje uitzingen.

Voor de kast lagen de bewuste kledingstukken, sommige half in een boodschappentas. Inruimen had hij willen doen, maar was hij nog niet aan toegekomen. De krant had hem die ochtend in beslag genomen. Ik legde alvast twee stapeltjes in een la. Daarna dronken we koffie in een cafeetje beneden. Een wandelingetje zat er ook nog in.

Het was zacht buiten en de zon prikte af en toe door de sluierbewolking. Zonder wandelstok, vergeten mee te nemen, ging het lopen moeizaam. Toen we even stonden uit te blazen tegen de leuning van een brug, belde mijn zus me. Ze was net zelf gebeld. Iemand van de verpleging had geconstateerd dat er nog kleding op de grond lag in de kamer van meneer. Dat kon echt niet. Daar moest iets aan gebeuren. Of ik dat door wilde geven. Daar stond ik dus, op die brug, mijn vader vaderlijk toe te spreken.