Mobiel

Deze week heb ik mijn rijbewijs aangevraagd. Ik hoefde niet eens over een stippellijn te lopen of een ogentest te doen. Al jaren rij ik geen auto, ik weet niet meer hoelang precies, maar daar vroeg de dame niet naar. Ik hoefde geen verkeersborden te benoemen of te beloven voorzichtig te zijn. Ik hoefde alleen maar een recente, gelijkende pasfoto af te geven (‘Wilt u heel even uw pet afdoen, zodat ik kan zien of u het bent?’) en een krabbel te zetten op een formulier. Komende week mag ik het roze pasje ophalen.

Het oude was ik ooit kwijtgeraakt, waarschijnlijk uit mijn broekzak geglipt toen ik het een keer bij wijze van ID bij me droeg. Omdat ik het rijbewijs al niet meer gebruikte waar het voor bedoeld was, aantonen dat ik kon autorijden, besloot ik het maar zo te laten. Melanie rijdt. En sinds een paar maanden onze oudste ook.

We bezitten geen auto. Dat zouden meer mensen moeten doen. We hebben een abonnement op een deelauto. Er staat een exemplaar om de hoek. We besluiten nooit lichtvaardig tot een autorit en als we dan toch gaan, vraag ik me onderweg altijd af waar al die andere mensen in hemelsnaam naartoe denken te moeten. Mobiliteit heeft schrikbarende vormen aangenomen.

Dat indachtig ligt het niet voor de hand dat ik weer achter het stuur kruip. Elke automobilist minder is mooi meegenomen. De aanleiding om toch bij de gemeentelijke balie langs te gaan was een vrijwilligersvacature. In Overvecht en enkele aangrenzende wijken bestaat een taxiservice voor minder mobiele mensen, lees: ouderen. Voor een klein bedrag worden ze thuis opgehaald en naar het winkelcentrum, de huisarts of het ziekenhuis gebracht. Of ze kunnen bij iemand op visite. De betreffende organisatie zoekt chauffeurs, waarbij een geldig rijbewijs vanzelfsprekend een vereiste is.

Het is niet verantwoord als ik nu ineens alleen met een auto op pad zou gaan, laat staan met een passagier op leeftijd erbij, of hoe oud dan ook. Dus ga ik op zoek naar iemand, een professional, die me weer een beetje op weg kan helpen. Aan invoegen en inhalen op de snelweg heb ik bijvoorbeeld nog steeds een broertje dood. Daar is wat oefening nodig om weer vertrouwen te krijgen. Verder zie ik weinig moeilijkheden; koppeling, rem en gas zal ik vast nog kunnen vinden.

Het is maar de vraag of ik daadwerkelijk aan de slag ga bij de buurttaxi. Aan dat baantje kleven nog wat mentale haken en ogen, zeg maar gerust dat er beren op de weg zijn. Dat ik er met het nieuwe rijbewijs alvast eentje heb geschoten, schept een kans.

Wild

Niet ver van onze voordeur ligt een brug zonder naam, voor voetgangers en fietsers. Het zou verwarring scheppen haar naar de kleur te vernoemen. Een paar kilometer verderop bevindt zich namelijk al een Rode brug. Daar gaat water onderdoor. Onder de mijne stroomt verkeer. In beide richtingen razen twee rijbanen van de N230, ook wel Karl Marxdreef genoemd of Noordelijke Randweg.

We gaan een paar jaar terug in tijd. De precieze datum weet ik niet, net zomin als wat eraan voorafging of wat erop volgde. Ik had een wandeling gemaakt in het uitgestrekte park aan de andere kant van de Randweg. Ik liep die dag buiten categorie overgevoelig rond, ontsporing dreigde. Bijna thuis, praktisch gezien alleen de brug nog. Met de eerste stappen op het brugdek kwam mijn lijf van kruin tot tenen onder elektrische spanning te staan. Dat hield direct verband met de auto’s, niet de individuele die er reden, maar alle die er ooit waren gepasseerd en ook die nog langs zouden komen. Met alle heldhaftigheid in me bibberde ik naar de overkant.

Ondanks dat ik er niets meer van voel als ik nu de weg oversteek, ook niet als ik heel erg mijn best doe, geloof ik niet dat het een waan is geweest, eerder een ongekende waarheid. Dieren kunnen een vergelijkbare huivering voelen, kwam in me op. Maar misschien ook niet. Deze ervaring, die overigens niet helemaal eenmalig is geweest, leent zich niet om een theorie op te bouwen. Dan zou het wel gek worden.

Terug naar naar het park. Naast ruimte voor recreatie is er plek voor natuur. Er leeft zo vlak tegen de stad zowaar een populatie reeën. Ik lees net dat ze niet veeleisend zijn, maar toch. Soms scharrelen er een paar in de schemering langs de bosrand. Bij gebrek aan natuurlijke vijanden worden het er meer. Misschien dat de wolf voor hen ooit roet in het eten gooit. De afstand vanaf de Veluwe is in theorie in een nacht te overbruggen. De kans lijkt me groter dat er straks een eerste ree is die naar de wijk uitwijkt, al is het maar om eens te kijken hoe het daar is. De meest veilige route is via de brug, zou ik willen adviseren, met de kanttekening dat ook die nog een barrière van formaat zal zijn.

Anticiperen

Tot 1993 was het, bij afwezigheid van een voetpad, verplicht om links te lopen op een weg met ander verkeer. Zo heb ik het ook geleerd, niet omdat het een regel was, maar met een reden: als je daar loopt, dus tegen de stroom van het verkeer in, kun je auto’s en fietsers op jouw weghelft zien aankomen en daarop anticiperen. Daar is geen speld tussen te krijgen.

Rechtslopers, zoals ik ze voor het gemak maar even noem, doen me denken aan de ganzen net buiten de stad langs de Vecht. Die houden zich op bij de waterkant. Soms waggelen een paar, zich van geen gevaar bewust, de weg over. Ik hoef het adjectief niet te vermelden dat vaak aan de dieren wordt toegekend.

Het schijnt voor rechtslopers onnatuurlijk te voelen om de linkerkant van de weg te gebruiken. Het zal op z’n minst onaangenaam voelen als een achteropkomende automobilist verzuimt uit te wijken en een stap in de berm dan niet tot de mogelijkheden behoort. Het is ridicuul om dit risico te blijven nemen, terwijl het eenvoudig te minimaliseren is.

Mijn voorkeur blijft uitgaan naar lopen aan de linkerkant. Dat deden de meeste medewandelaars ook, totdat de massa zich vorig jaar noodgedwongen tot de wandelsport bekeerde. Er is geen houden aan. Het is om de haverklap uitwijken geblazen voor een stel potentiële doodsverachters.

Ondanks de keus van de meerderheid weiger ik om van kant te wisselen, tenzij we met z’n allen afspreken dat het overige verkeer dat ook doet.