De dingen

Goedemorgen bomen. Dag buizerd. Hallo fort. Ik wandel een vaste route door en om het Noorderpark. Al vaak gedaan en waarschijnlijk vandaag niet voor het laatst. Hét gedicht van Paul van Ostaijen, Marc groet ’s morgens de dingen, is me ooit onder ogen gekomen toen een huisgenoot me erop wees. Het gedicht maakte het zware licht. Het verwijst naar opgeruimd in het leven staan, zoals een kind dat kan. Zonder oordelen, met een zekere speelsheid en opgewekt. De dingen zien zoals ze zijn.

Mij vergezellen drommen gedachten, over praktische zaken of over kwesties rond de geest en relaties. Als mens ben ik veroordeeld tot de vraag hoe me te verhouden tot de dingen. Aan de bijbehorende verwarring en zwaarmoedigheid valt blijkbaar niet te ontkomen. Ze werpen een sluier over de omstandigheden. Het getob is zeker minder dan pakweg vijf jaar terug. Het is alvast een hele opluchting dat af en toe te kunnen vaststellen. Zo er een lijn te ontwaren is, gaat die richting meer helderheid. Toch loop ik intussen in de prut rond. Dat ontken ik niet. Het is alvast een begin.

En ik heb besloten de prut tot op zekere diepte te delen. Gelardeerd met hier en daar een aardigheidje uiteraard, om het draaglijk en leesbaar te houden. De blik gaat van buiten naar binnen. In mijn hoofd is alles heel eenvoudig, zong Raymond van het Groenewoud. Dat moet nog blijken. Later verschuift de aandacht mogelijk naar wat zich in mijn omgeving afspeelt. Of over wat er stilstaat. En inderdaad hoe ik me daartoe verhoud. Er blijven zich hoe dan ook dingen aandienen, van buiten en van binnen. Ga maar na.

Niet ver van waar ik nu loop ligt de Gageldijk, een weg parallel aan de noordelijke ring van Utrecht. Sommige huizen hebben er een naam of een motto. In de bakstenen zuiltjes aan weerszijden van een van de toegangspaden staan letters gebeiteld. Aan de linkerkant: ’T IS ALTIJD.

Hoezo? Wat krijgen we nu? Wat is het altijd? Het antwoord prijkt op een steen aan de andere kant: WAT. De letters zijn erg ongelijk verdeeld over beide zuilen. Kennelijk was deze combinatie van woorden zo belangrijk dat men dat op de koop toenam. Ik heb dat lange tijd als raadselachtig ervaren, want beschouwde het als een uitspraak met een negatieve connotatie. ’t Is altijd wat met die gast. ’t Is altijd wat in die buurt. Zucht, ’t is altijd wat.

Nooit niks, zou je ook kunnen zeggen. Dat is een dubbele ontkenning, maar in dit geval niet om de afwezigheid te benadrukken van iets. Min min is plus. Nooit niks. Deze woorden zijn beter te verdelen als je aan het beitelen gaat. Later is tot me doorgedrongen wat de leus bij het huis inhoudt. Altijd wat. Gelukkig maar. De bewoners geven aan dat ze leven. Het tegenovergestelde van altijd wat is niet nooit niks maar áltijd niks. Ook wel aangeduid met ‘dood’. Dus hoera, we leven. Ik leef. Ik leef en groet de dingen op mijn pad. ’t Is altijd wat.