Op een donderdagochtend begin deze maand vertoefde ik enige momenten in een soort van verlichte staat. Je kent het wel: één met de kosmos, verruimde blik, geen opwinding, ook geen vaststelling van kalmte, alleen maar dat moment, alleen maar zijn. Er wordt wel gedacht dat het denken dan ophoudt. Dat hoeft niet per se. Het tobben stopt wel. Vanonder de deken van gedoe verschijnt een sprankelende helderheid. Het zal minder dan een minuut hebben geduurd. Na afloop begreep ik pas wat er aan de hand was geweest.
De aanloop ging ongeveer zo. Na een klein uur wandelen in het Noorderpark stak ik de ringweg over via de fietsersbrug. Ik bleef even stilstaan om te kijken naar de stroom auto’s onder me. Waar komen ze vandaan? Waar gaan ze naartoe? Nog wat mijmerend over die vragen bereikte ik het parkje vlakbij huis. Het volgende wat ik nog weet is dat ik dacht: ‘Het zou prima zijn als ik nu door de bliksem getroffen word en sterf.’
Op zich niet zo opmerkelijk. Zo sta ik in het leven. Het is erin geslopen. Ieder moment is geschikt om het leven te laten. Dit is niet vanwege een gebrek aan rijkdom, of vanwege vermoeidheid, of een doodswens. Integendeel. Ik zal niet zelf kiezen er uit te stappen. Ik verheug me bij de gedachte nog lang te leven. Tegelijk zie ik geen reden, geen werkelijke reden, waarom het nu niet afgelopen zou mogen zijn. Er is niets wat zo nodig nog gedaan moet worden of moet worden beleefd. Het is af. Net zo goed als het tien jaar geleden af was. Net zo goed als het over tien jaar af zal zijn. Dat is hoe ik erover denk, het is mijn overtuiging. Nu was er plotseling ook het besef.
Het onweerde niet. Het regende zelfs niet. De zon scheen tussen de wolken. Bij mijn volgende stappen ervoer ik een grenzeloos vertrouwen in de toekomst. Wat komt dat komt en wat komt is goed. Er zullen moeilijkheden zijn, zeker, maar geen daarvan zo groot dat er geen weg doorheen is. Dit drong op zo’n manier tot me door dat het in andere omstandigheden overweldigend zou zijn geweest. Nu dus niet, nu was het zo, zonder meer. Het vertrouwen dat alles goed is zoals het is, kreeg een stevig, nieuw fundament.
Achteraf kwalificeer ik de ervaring als heel bijzonder en heel gewoon tegelijk. Het geeft me vooral moed dat ik niet ernstig van slag of in de war raakte. Dat gebeurde de vorige keer nog wel. In die tijd volgde ik een cursus mindfulness. Thuis had ik een stuk langer zitten mediteren dan gebruikelijk. Na een halfuur zat ik ineens ontzettend goed. Alle last van mijn schouders. Dat was me even wat. Alleen wist ik daarna echt niet waar ik het moest zoeken. De leraar zei later: ‘Je moet nog wel je boterhammen kunnen smeren.’
Dat heb ik bij thuiskomst die donderdagochtend begin deze maand eerst maar gedaan. Met kaas en ham en jam. Kop thee erbij. Geen probleem.