In de Netflix-serie Atypical kwam een Engelse uitdrukking voorbij: ‘He’s not all there.’ De hoofdpersoon, een achttienjarige autistische jongen, in wiens bijzijn dat over hem werd gezegd, moest ervan bekomen door lange tijd vier soorten pinguïns achter elkaar op te zeggen.
Er zijn in online woordenboeken veel betekenissen te vinden van ‘not all there’: ‘crazy or mentally deranged’, ‘dimwitted’, ‘a little bit stupid or crazy’, ‘not mentally sound’, ‘slightly stupid or strange’. Wat mij betreft is de mooiste en daarmee in mijn ogen de beste: ‘absent-minded’.
Ik weet niet meer hoe de vertaler het in de ondertiteling getypt heeft. Waarschijnlijk dekt de letterlijke vertaling ‘Hij is er niet helemaal bij’ niet goed de lading. Het zal meer iets zijn van ‘Hij is een beetje achterlijk’. In goed Nederlands: ‘Hij spoort niet helemaal’.
Ik kijk het terug. Het is geworden: ‘Hij is niet in orde.’ Matig maar waarschijnlijk noodzakelijk om een scène later ‘I am all there, aren’t I dad?’ te kunnen vertalen met ‘Ik ben wel in orde, toch pa?’
Be that as it may, het trof mij omdat ik mezelf soms in een vergelijkbare positie zie. Ik ben er nog steeds net niet helemaal. Die vier of vijf psychoses uit het verleden spelen vast een rol. Ik weet nog niet precies hoe dat in elkaar steekt. Misschien moet ik er eerst helemaal zijn, mocht dat ooit gebeuren, om het te begrijpen.
Ik weet ook niet wat eraan te doen. Het enig mogelijke lijkt wachten. Er zit niets anders op dan de kleine vernederingen van mensen die me niet kennen over me heen te laten komen. Ik zie het ongeloof in hun ogen, want op het eerste gezicht heb ik het uiterlijk en het postuur van iemand die er helemaal is. Maar zodra ik echt dichtbij kom of begin te praten kan zomaar blijken dat ik er niet helemaal ben.
Het volgende vond plaats in de rij voor de oliebollenkraam. Het was oudjaarsdag en iedereen wilde oliebollen. De lange rij ging in een rechte lijn van de ingang van de supermarkt naar de kraam. Ik sloot aan en zei tegen het stel voor me dat het alvast scheelde dat het zo ordentelijk ging. Het jaar was bijna voorbij, ik deed gek, ik zei maar wat. Zij glimlachte zuinigjes. Hij keek niet op of om.
Twintig tellen later zeiden ze iets tegen elkaar over geknetter, ofwel in mijn oren: he’s not all there.
Ik heb vaker met dit bijltje gehakt, hoefde niet vier soorten pinguïns op te noemen, bleef rustig staan en liet een ruime meter afstand tussen mij en het stel ontstaan.
Vanuit mijn ooghoek zag ik de kerel naar me kijken, verbaasd waarschijnlijk. Waar hebben we nu mee te maken?, hoorde ik hem denken. Ze bemoeiden zich verder niet met mij. Dat zou ik ook niet doen, echt niet, als een vreemde op straat zomaar iets tegen me zegt. Afstand houden, hooguit even glimlachen, in ieder geval niets terugzeggen, zeker niet als het gaat om iemand met een enigszins afwezige geest.