Mijn zus en ik schelen anderhalf jaar en dertig centimeter. De eerste herinneringen die me te binnen schieten aan ons samen, zijn onze handen op elkaars armen. Als kleine kinderen mepten we wat af. Ik heb geen idee meer waar onze ruzies mee begonnen. Het zal vaak onbeduidend zijn geweest. Ik zou de wederzijdse aanvallen, waarvan er waarschijnlijk meer van haar kwamen dan van mij, geen klappen willen noemen. Het waren eerder petsen, een woord dat in online woordenboeken nog maar beperkt voorkomt. Van Dale brengt het in verband met vinnig en venijnig. Ze leverden kortstondige rode plekken op, geen blauwe. Als er eentje was uitgedeeld, moest er uiteraard eentje worden teruggegeven, liefst iets harder dan de zojuist ontvangen. Zo ging het heen en weer. Soms renden we achter elkaar aan door het huis. Soms bleven we tegenover elkaar staan om elkaar pets na pets te geven. In de zomer, als we shirts met korte mouwen droegen, kwamen ze harder aan, vlakke hand op blote huid. We zeiden of gilden er vast iets bij: ‘Hier!’ Pets.
We kunnen het terugkijkend natuurlijk zien als liefde. Het was misschien een oefening voor latere relaties, of een huwelijk. Ze is deze week getrouwd. Ik heb in de bijna zeventien jaar met Melanie weinig aan petsen gedaan. Ik zou niet weten hoe dat bij het verse echtpaar zit.
Ik weet dat mijn zusje van zich af kan bijten. Ze laat niet over zich heen lopen of de kaas van het brood eten. Ze weet hoe ze het hebben wil en laat dat duidelijk merken. Daar is haar man intussen ook van op de hoogte. Ze hebben ruim de tijd genomen alvorens er ringen bij te halen. Zo is de kans op verrassingen kleiner.
Aan de andere kant is er het uiterst zorgzame van mijn zus. Ze kan iemand tegen het lijf lopen en er dan helemaal zijn voor die persoon. Als kind aan het Utrechts Jaagpad in Leiden, onze geboorteplaats, was dat al zo. Een paar buren konden zich verheugen in haar volle aandacht. Een recent voorbeeld is een oudere man bij haar vorige adres in Zeist. Ongetwijfeld is er in haar nieuwe buurt binnenkort iemand die haar zorg te beurt valt. Naast de bruidegom uiteraard, die haar nooit helemaal voor zich alleen zal hebben.
In tijden dat ik het moeilijker had, was ze er voor mij. Niet onbelangrijk. En ze is die ene die elke week een berichtje stuurt in reactie op mijn blogs. (Nu kan ze niet anders dan dat blijven doen.)
Wat ik me nog meen te herinneren van onze venijnige vechtpartijen is dat onze moeder ons op den duur maar liet begaan, niet meer tussenbeide kwam, waarschijnlijk in de hoop dat we het vanzelf zouden afleren. Dat is een goede inschatting geweest. Het gaat er nu een stuk vriendelijker aan toe. We petsen al een tijd niet meer. De rode plekken zijn verdwenen. De liefde is gebleven. Die is bovendien groot genoeg om met een paar anderen te delen.
—
Dit is blog nummer 100 op Nooit niks. Ik neem een paar weken pauze, ook om aan een bundeling van de blogs te werken. Tot later. Mark