Op de eerste maandag van het jaar is het drukker dan gewoonlijk bij het prikpunt. De gekleurde stoeltjes in de hal van het gezondheidscentrum zijn bijna vol. Ik scheur een nummertje af, zeg iedereen goedemorgen en ga zitten naast een nors ogende vrouw. Om plaats te maken heeft ze haar beige handtas op schoot genomen.
De deur naar het kamertje waar het prikken plaatsvindt, staat open. Plakplastic op de ruit ernaast onttrekt prikker en geprikte aan het zicht. We zien alleen de onderste helft van hun onderbenen. De vrouw onder behandeling draagt een gewaad dat tot net boven haar enkels reikt. ‘Wanneer bekend?’ vraagt ze. De prikdame zegt: ‘Over ongeveer twee dagen kunt u de uitslag aan uw huisarts vragen.’ ‘Wanneer?’ ‘Woensdag of donderdag,’ is nu het langzaam gesproken en overdreven duidelijk gearticuleerde antwoord.
Er klinkt een zoemtoon. Het display geeft het volgende nummer weer. De vrouw die aan de beurt is, maakt kort een praatje met die in het gewaad, die net het kamertje verlaat. De vrouw naast me buigt licht in mijn richting en sist: ‘Als ze nou onder elkaar Hollands zouden praten, konden ze de taal tenminste behoorlijk leren.’ Ik zeg niks.
We zien weer twee paar halve onderbenen. De prikdame vraagt aan haar nieuwe patiënt om een paspoort, ID-kaart of rijbewijs. Dat herinnert de vrouw naast me eraan dat ze, wil ze geprikt worden, verplicht is aan te tonen dat ze is wie ze is. ‘O ja,’ zegt ze, terwijl ze naar haar handtas grijpt: ‘legimitatie.’