De bloem in zijn hand had gele blaadjes. Zijn kleding verried niets van een zwervend bestaan. Hij vroeg een bijdrage voor zijn spirituele manier van leven. Ik gaf een gulden. Ik wilde meer geven, want meende dat hij in geestelijke nood verkeerde. Ik stond er niet bij stil dat het andersom kon zijn. We liepen samen een stukje op. Hij vertelde over een jarenlang verblijf in Noorwegen, een serieuze retraite. Mijn interesse was echter eerder al gewekt, namelijk bij die spirituele manier van leven. Wat kon dat inhouden?
Ik nodigde hem uit in mijn studentenhuis voor een kop soep. Hij zag cassettebandjes liggen, keurde om onduidelijke redenen Joni Mitchell af en Robert Cray goed. Hij wees me op het tasje dat aan de deur voor het grijpen hing en inderdaad mijn paspoort bevatte. Wat ik er verder ook van herinner, tot de uien in de soep aan toe, niet wat we precies bespraken. Het moet iets in beweging hebben gezet.
We namen afscheid. Ik liep een rondje door de wijk met de bloem in mijn hand. De nacht erop was een doorwaakte. In de ochtend waren er mensen aan mijn bed die zich zorgen maakten. Ik was intussen meerdere keren de aarde rond geweest, en ook nog een eindje daarbuiten. De opnameafdeling was die dag het eindstation.
Dit speelde zich af in januari 1995. Ik heb een jubileum te vieren, een dubieus jubileum: 25 jaar leven met een psychische kwetsbaarheid. Of als je het anders bekijkt: 25 jaar op reis.