Een luchtje scheppen vat ik ruim op. Ik wandel een uur tot anderhalf uur. Vrijwel dagelijks ga ik naar de plas voor een duik. Daar zie ik geen kwaad in. Onderweg ben ik oplettend en bedachtzaam. Op het veld net zo. In de supermarkt draag ik blauwe handschoenen. Ik probeer boodschappen doen te beperken tot twee keer per week. We zijn bij beide opa’s en oma’s een keer langs geweest, visites buiten, met inachtneming van gepaste afstand en eigen drinkgerei mee. Ik maak, zoals bijna iedereen, aan de hand van de maatregelen, aangevuld met persoonlijk inzicht, mijn eigen regels.
Toch vermoed ik op het spectrum van rekkelijken tot preciezen meer richting de laatsten te neigen. Ik doe er niet alles aan om het virus geen kans te geven, maar wel veel. Zie boven. Ik hou daarbij anderen in mijn omgeving nauwlettend in de gaten en ben geneigd in stilte ze de maat te nemen. De belangrijkste graadmeter die mijn positie bepaalt, is waarschijnlijk de woede over andermans in mijn ogen onnadenkende gedrag. Die meter slaat af en toe uit tot bloedrood.
Moet ik natuurlijk niet doen, zo ontzettend boos worden, dat is nergens goed voor, daar heb ik alleen mezelf mee, maar ja. Het zou mogelijk nut hebben als ik mijn grieven zou uiten richting de overtreders, want zo noem ik ze maar voor het gemak. Zij zijn fout. Ik ben goed. Het zit me dwars in deze situatie terecht te zijn gekomen. En ik zoek er een weg uit.