Aan het begin van deze eeuw vond ik het nodig een pseudoniem aan te nemen. Dat zou mooier staan op de voorkant van mijn bundels, en beter verkopen. Ik schreef in die tijd gedichten die ik nu voor het merendeel als ‘aandoenlijk’ en ‘leuk geprobeerd’ zou willen typeren. Het werpt de vraag op hoe ik over twintig jaar kijk naar wat ik nu schrijf. Dat is van later zorg.
Het verdergaan onder een andere naam lukte me maar matig. Een dappere, halfslachtige poging liep vanaf het begin in het honderd. Mijn makke was dat ik er zo graag ruchtbaarheid aan wilde geven. Op een pamflet deed ik uit de doeken hoe ik al associërend op de alias was gekomen.
Hij prijkte op de voorkant van het eerstvolgende dichtbundeltje dat ik maakte, maar op pagina twee werd het auteursrecht toegeschreven aan Mark Verhoogt. Ik bedoel maar.
Er was een open podium waar ik optrad onder mijn dekmantel. Na afloop kwamen mensen naar me toe met allerhande voorstellen voor samenwerking en optredens elders. Ja, das war einmal. Dat ze me met die naam aanspraken, vond ik zo ongemakkelijk dat ik meteen mijn toneelstukje liet varen en vertelde hoe ik werkelijk heette. Vooral verwarrend.
Later heb ik de schuilnaam nog gebruikt bij blogs op de site van een ggz-instelling. Toen ik eraan toe was mijn ervaringen in een boek vast te leggen, leek het beter ze niet aan iemand anders toe te schrijven. Terwijl de ontboezemingen daarin er wel reden genoeg voor waren.