Het was een tocht die ik al vele malen eerder had afgelegd, afstand en duur waren me bekend. Het verste punt zou niet meer dan een uur lopen van huis zijn. Ik liet me niet tegenhouden door wat wind en regen. Mijn jas was waterdicht en een natte broek kon thuis verwisseld worden voor een droge. Een voordeel van de omstandigheden was de stilte, ik kwam onderweg niemand tegen. Toch werkte juist dat in de hand dat de wandeling een beproeving werd.
Het eerste gedeelte was geen probleem. Ik had de wind in de rug en de regen tikte op de achterkant van mijn capuchon. Pas toen ik in het open veld een hoek naar links maakte en de ellende van opzij kwam, werd het moeilijker. Ik vermoed dat ik op dat stuk in paniek raakte, mijn benen begonnen te zwabberen. Dat ik niemand tegenkwam en dat er dus ook niemand was om aan te spreken en niemand om me te vinden in het geval dat ik om zou vallen en rillend zou blijven liggen, werkte tegen me. Bovendien had ik, en ik vervloekte mezelf erom, geen telefoon mee. Geen mogelijkheid om iemand te bellen die me moed in kon spreken. Ik overwoog aan te kloppen bij een van de boerderijen langs de route. Maar wat dan? Ik moest hoe dan ook weer thuis zien te geraken.
Het stuk tegen de wind in moest nog komen. Ik hoopte, met de kennis van een eerdere ervaring, dat het met de wind van voren beter zou gaan dan met het striemen van opzij. Die hoop bleek ijdel. Het rechtstreekse asfalt pad bood geen enkele beschutting. De wind beukte. De paniek nam toe en na enkele meters maakte ik rechtsomkeert. Ik vatte het plan op om een langere weg te kiezen, met wat begroeiing. Over een hek geklommen. Het wilde dat het graspad daarachter deels onder water stond, wat me soms tot over mijn enkels door de plassen deed waden. Toch werd ik hier wat rustiger en kreeg ik meer vertrouwen dat ik het zou halen. Zelfs het idee dat hier helemáál niemand was die me in het uiterste noodgeval zou vinden, bracht me niet van koers. Er zat niets anders op dan door te gaan, meer strompelend dan stappend.
Terug op het asfalt kwam ik een vrouw met hond tegen, die ik groette alsof het een zonnige middag was. Het afzien zat erop voor nu.
Toen ik enige dagen later onverwacht door een berg mentale shit moest, waar ik hier verder geen aandacht aan besteed, begreep ik waar deze survival in de achtertuin goed voor was geweest. Hij had me eraan herinnerd dat het kon, iets doorstaan wat op het moment zelf nauwelijks te doorstaan lijkt.