Ik zweet me de blubber. De temperatuur in huis loopt van dag tot dag verder op. De warmte is inmiddels tot in alle vezels van het houten staketsel doorgedrongen. Het helpt niet dat de muren aan de buitenkant bekleed zijn met antracieten leitjes en dat we grote oppervlakten raam hebben waar het zonlicht door naar binnen kan. Afschermen lenigt enige nood.
Grote troost is het opblaasbadje in de achtertuin. Een kwartier in de dertig centimeter water garandeert twee uur afweer tegen de hitte. Niet dat ik er elke twee uur in zit, hoewel ik me ook wel afvraag waarom niet. Verder heb ik toch niet veel te doen, of beter gezegd kies ik ervoor niet veel te doen. Een klein klusje kan net genoeg zijn om wat bevrediging te schenken. Bijvoorbeeld de tuinslang uitrollen, het badje iets bijvullen (met wat schuldgevoel) en de tuinslang opruimen, net genoeg.
Of het straatje achter vegen. ’s Ochtends vroeg heeft een man, waarschijnlijk in opdracht van de gemeente, onkruid langs de schuur gemaaid. Het opruimen heeft hij zonder mededeling aan de bewoners gelaten. Geen probleem. Het maaisel en wat blad dat er al lag zijn gortdroog en laten zich zonder tegensputteren door de bezem verplaatsen. Het spul is zo licht dat het met een zucht in de afvalbak belandt.
Na een paar uitlopers van de blauweregen te hebben geknipt, is het weer tijd voor verkoeling. Melanie is klaar achter haar laptop en komt erbij zitten. Het waterpeil stijgt nog een paar centimeter. Goed zo.