In de slaapkamer, die ook dienstdoet als meditatieruimte, rust een met boekweitdopjes gevuld kussen op een vierkante, zwarte mat. Op de vloer staat een meditatieklok die het geluid van een gong kan nabootsen. In de dertig centimeter hoge Boeddha van beton past een theelicht, ter verhoging van de sfeer. Daar ligt het allemaal niet aan, maar ik heb onlangs besloten te stoppen met mediteren.
Het is zeker niet zo dat ik er niets aan heb gehad. Aan het begin van dit pad had ik het idee kalm en evenwichtig te moeten zijn, en geconcentreerd. Ik kon woedend worden op mezelf als ik merkte boos te zijn of ongeduldig of chaotisch of alles wat ogenschijnlijk niet bij zen hoorde. Dat ben ik voor een deel ontgroeid. Het gaat na dertien jaar veeleer om het onderkennen van emoties die ik heb en de staten waarin ik kan verkeren.
Het is niet mijn intentie om het gedachtegoed achter me te laten. Daar kan ik nog goed mee overweg. Alleen het met gekruiste benen aandachtig de adem volgen hou ik voor gezien.
Dit is een simpel besluit, dat echter diepere lagen kent. Die zijn op dit moment voor mij niet allemaal zichtbaar. De leraar, die ik het afgelopen halfjaar maandelijks zag, zei dat ik van het moeten af moest. Zie de paradox. Zijn advies was om te gaan zitten als ik ervoor voelde, en niet op een van tevoren bedacht vast tijdstip. Dat zou kunnen. De meditatieruimte en de benodigde attributen lopen niet weg.