Het echte mannenwerk, het grote klussen in huis, is aan mij niet besteed. Ik ben altijd bang meer kapot te maken dan heel. Bovendien heb ik mijn handen vol aan het schoonhouden van het huis. Daarnaast doe ik boodschappen, bereid ik zes dagen per week de avondmaaltijd en meestal vang ik de kinderen op uit school. Een echte huisman dus. Dat is geen keus, het is me in de schoot geworpen. Wie ben ik dan om het ervan af te schuiven? Neemt niet weg dat ik al jaren bezig ben om deze rol volledig te aanvaarden.
Vooral het schoonmaken is een nooit eindigend verhaal. Hier wringt het, omdat het iets is wat ik niet graag doe, maar wat wel moet gebeuren. Mijn standaarden zijn niet heel hoog, die van Melanie gelukkig ook niet. Ik heb haar nog nooit (bijna nooit) horen zeggen dat de tegels nu echt eens gedweild moesten worden, of de tv-kast afgestoft, de ramen gezeemd, de keuken geboend. Als ze het niet meer kan aanzien en ze tijd heeft, doet ze het zelf. Mij daarmee diskwalificerend als hoofd poetser, maar dat is mijn schuld. Had ik het zelf maar eerder moeten doen.
Tijd zat. Tijd is het probleem niet. Het is een kwestie van zin of geen zin. Van even doen is bijna nooit sprake. Er moet gepland worden. Naartoe geleefd. Opgeladen. En zelfs dan kan er op het laatste moment een andere activiteit zijn die meer trekt. Nietsdoen bijvoorbeeld. Of alles wat je kunt bedenken op een laptop. Rommelen. Schrijven. Of wandelen en zwemmen.
Maar het echte werk moet een keer. Al snel is het ophikken tegen, niet ik tegen het werk, maar het werk tegen mij. Het roept. Het moet. Uiteindelijk komt het er een keer van. Eenmaal bezig vaak met onverwacht plezier. Gek dat ik dat steeds vergeten ben als de plee moet worden geschrobd.
Het huis van onder tot boven schoon en opgeruimd is het ideaal. Ondanks mijn in gebreke blijven en ondanks mijn frequente weigerachtigheid, blijf ik beloven alles in het werk te stellen dat voor elkaar te krijgen. Het is op zich goed zoals het is, maar het kan altijd beter.
Het gevaar ligt op de loer dat ‘beter’ het uitgangspunt wordt. Wat ik van mezelf verwacht veroorzaakt dan de onvrede. Ik krijg het simpelweg niet voor elkaar ieder moment dat de situatie erom vraagt de stofzuiger te pakken of een emmer sop vol te laten lopen. Het gewoon doen, zonder intern mokken, is nog niet zo vanzelfsprekend als ik zou willen.
Als ik dan toch aan de slag ga, zie ik altijd wel dingen die ook eens moeten gebeuren. Opgehoopt stof achter de wasmachine. Dat doe ik nog een keer, denk ik dan, en dat denk ik de volgende keer weer en de keer daarop.
Eigenlijk de enige kans die het huis heeft om helemaal te glimmen, van kruipruimte tot nok, met alle spullen op een gepaste plek, is als we het te koop zouden aanbieden. Voor de kijkers.