De schoolvakantie loopt op zijn eind en daarmee ook mijn vakantie. Ik heb niet helemaal stilgezeten in de tijd dat de kinderen thuis waren, maar alles stond op een laag pitje; minder schrijven, weinig vrijwilligerswerk, voor het overige alleen het hoogstnoodzakelijke. Plus twee weken echt weg van alles, om te merken dat ik heel makkelijk heel veel vergeet van wat me bezighield en wat druk opleverde.
Voor we naar zuidelijker streken vertrokken, had ik mijn plannen voor erna op orde. Inclusief een vers dag- en weekschema. Naast wat ik al deed, is er plaats voor twee nieuwe vrijwilligersbaantjes. Het zijn plannen. De ene week ga ik aan het werk in het park waar ik vaak wandel en de andere week ga ik wandelen met bewoners van het azc in datzelfde park. Dat is op vrijdag. Op woensdagochtend een nieuwe groep zen. Ook een plan, wel al ingeschreven en betaald. Op maandag en donderdag begeleid ik, zoals inmiddels gewend, mensen met psychiatrische problematiek bij het schrijven van hun herstelverhaal. Daarnaast is er de zorg voor kinderen en huishouden. En ik wil toekomen aan schrijven. En weer winterzwemmen met mijn winterzwemmatties. Ik krijg er de bibberaties van als ik het zo op een rijtje zie. Gaat dat allemaal lukken? Ik heb goede hoop en vertrouwen. Er is één ding waar ik echt tegenop zie: vlaggen.
Daar ben ik nu twee seizoenen onderuit gekomen, maar ik vind (en anderen waarschijnlijk ook) dat het eigenlijk niet kan, dat wegduiken voor die verantwoordelijkheid.
Onze oudste zoon voetbalt in een team waarbij naast een scheidsrechter ook twee grensrechters bij de wedstrijd moeten zijn. Van scheids zijn is in mijn geval zeker geen sprake. Ook voor de functie van grensrechter wordt een beroep gedaan op de ouders van de spelers. Er zijn drie manieren om die taak te ontlopen. Geen daarvan verdient een schoonheidsprijs, kan ik alvast verklappen. De eerste gaat nog en heb ik eenmaal gebruikt: zeggen dat ik het niet kan. Letterlijk: ‘Ik zie het niet.’ En dat is niet ver van de waarheid. De regels van buitenspel ken ik. Hoe ze correct toe te passen ligt buiten mijn vermogen. Mijn aandacht gaat, hoezeer ik ook mijn best doe, altijd uit naar randverschijnselen en niet naar het spel. Als de wedstrijd na afloop besproken wordt, of soms tijdens, blijk ik weer de essentie van wat er gebeurd is te hebben gemist. Ook nog om moeten gaan met de toorn van de tegenpartij of van de eigen spelers en hun vaders, dat is helemaal niet aan mij besteed.
Ik doe het niet.
Wedstrijden mijden is een andere manier om onder het vlaggen uit te komen. Uitwedstrijden sla ik sowieso over. Thuis wil ik er nog weleens bij zijn. De beste optie is in dat geval om vijf minuten na aanvang te arriveren, als de taken zijn verdeeld, de scheidsrechter en grensrechters hun posities hebben ingenomen. Het is laag, ik weet het. Het ziet ernaar uit dat ik me het komende seizoen weer laag ga gedragen.