Bij een filiaal van koffieketen Starbucks bestelde ik eens een koffie. Uit de meewarige blik van het meisje achter de toonbank maakte ik op dat mijn keuze uitzonderlijk was. De koffie was ook net op. ‘Heeft u drie minuutjes?’ Die had ik op zich wel, maar de drukte in de zaak verdroeg ik slecht, dus zei ik van niet. Daarop bood de medewerkster me als alternatief een americano aan. ‘Doe die dan maar, in de kleinste beker graag.’ Tall had die als benaming. Het bleek te gaan om espressootjes en water tanken tot het karton vol zat. Dat was zo gepiept. Ik kon meteen afrekenen en mijn beker meenemen. Mijn naam hoefde er niet op, bij de meeste anderen wel. Zij bestelden gangbaarder maar bewerkelijker koffievarianten. Medewerkers vroegen om hun naam en stiftten die op de beker. Op die manier konden de handelingen over het personeel verdeeld worden zonder dat de dranken zoekraakten. Het roepen van de klanten leverde de sfeer op van een schoolklas.
Dat alles heeft op het eerste gezicht niets te maken met het rapen van zwerfvuil. De route van huis naar de Plas hou ik zo goed mogelijk schoon. Het is een stuk van drie en een halve kilometer, grotendeels door landelijk gebied. Aan het begin van de zomer vulde ik drie boodschappentassen. Sindsdien is de oogst ongeveer een halve tas per week, voornamelijk met de gebruikelijke verdachten: blikjes, flesjes en sigarettenpakjes. Ik pak ze op met blote handen; goed wassen bij thuiskomst. Tissues en andere doekjes laat ik liggen.
Een enkele keer raak ik in gesprek met iemand die me bezig ziet. De loftuitingen zijn dan niet van de lucht. Daarnaast valt de boosheid op. Dat het een schande is dat er zoveel op straat wordt gegooid. Dat je het in hun eigen voortuin zou moeten dumpen. Dat ze smeriger zijn dan honden, bezwoer een vrouw me ook. Als raper ken ik die woede nauwelijks. Het werk resulteert in mildheid. Toen ik bij toeval eens een collega-raapster tegenkwam, konden we hartelijk lachen om onze buit.
Ik ben eerder nieuwsgierig dan boos, nieuwsgierig naar wie zijn omgeving zo achterlaat. Veel aanknopingspunten zijn er niet. Patronen zijn nauwelijks te herkennen.
Een enkele keer kom ik iets meer te weten. Zo zuigt iemand in het Noorderpark op Anta Flu eucalyptus en laat de groene snoepwikkeltjes door zijn of haar vingers op het pad glippen. Zeker al maanden, waarschijnlijk langer. Mocht ik het een keer zien gebeuren, dan zou ik in stilte bukken, het plastic oprapen en het in mijn broekzak stoppen.
Wie ben ik om er iets van te zeggen?
Dat ik ervoor kies het afval op te ruimen, geeft me nog niet de autoriteit om de vervuiler aan te spreken op zijn gedrag. Toch grijp ik de buitenkans die zich nu voordoet graag aan. De anonimiteit van de werper is doorgaans goed gewaarborgd. Dat is net even anders bij degene die een kartonnen beker met deksel van Starbucks in de berm heeft gegooid.
Niet meer doen, hè, Daniël.