Ik kan niet zeggen dat ik heb gevonden waar ik naar zocht. Ik heb namelijk niet gezocht naar wat ik heb gevonden. Voor zover ik weet.
Melanie helpt me vinden. Daar is ze heel goed in. ‘Laat mij maar even,’ zegt ze als ik iets kwijt ben. Binnen een mum zwaait ze met waar ik naar op zoek was; een papiertje, een boek, een kledingstuk. In een variant van de uitdrukking ‘met je neus kijken’ voegt ze daar vaak aan toe: ‘Je keek zeker weer met je piemel.’ En dan gebruikt ze het minder nette woord voor het mannelijk geslachtsdeel. Verwacht je niet van haar, maar zo is ze dan ook wel weer, binnenshuis.
Ook informatie van internet heeft ze doorgaans sneller te pakken dan ik. Ik verdenk de lui bij Google ervan dat ze haar een andere versie van hun zoekmachine voorschotelen.
Niet alleen helpt ze met vinden op deze makkelijk te verklaren manieren; ze kijkt gewoon beter, is doortastender en slimmer. Er zijn ook opmerkelijke voorvallen die niet direct een plekje in het te begrijpen domein krijgen.
Gisteren nog met de peper. We hadden het potje met korrels en eraan bevestigd molentje nodig op tafel. Mijn schoonouders hadden in het weekend op het huis en de kinderen gepast. Er lagen de hele week nog wat spullen niet op hun vaste plek. Ik keek in het kruidenrek, op het aanrecht, in de kast. Nergens. Gelukkig is mijn credo bij het inslaan van proviand: ‘Verpakking open is nieuwe kopen.’ Dan zit je in principe nooit ergens om verlegen. Dus pakte ik de nieuwe peper. Na het eten wilde ik Melanie vragen of zij het aangebroken potje had gezien. ‘Weet jij waar…,’ bij het uitspreken van die woorden viel mijn oog er al op.
Dit staat niet op zich. Iets langer geleden gebeurde iets soortgelijks met de tandenstokers. Zij was boven en ik zocht onophoudelijk op de bijzettafeltjes, waar de houtjes doorgaans liggen. Daarna onder de bank, achter de bank, op tafel, de cd-kast (die hebben we nog). Nergens. Uiteindelijk toch maar opgehouden en de etensrest tussen mijn tanden gelaten voor wat die was. Later, met haar weer naast me, kon ik het vragen. De w van ‘weet jij misschien’ was nog niet over mijn lippen of ik zag het doosje liggen op de kast tegenover de bank.
Om maar helder te krijgen dat dit niet op toeval berust, geef ik nog één voorbeeld. Het was een vrijdag en ik zat met het tweede katern van de Volkskrant op de wc. De column op de achterpagina had ik uit en ik ging op zoek naar mijn favoriet. Ook na veel heen en weer bladeren vond ik die niet.
‘Melanie,’ riep ik door de deur. Geen reactie.
‘Melanie,’ probeerde ik nog een keer. Er kwam antwoord.
‘Melanie, is Buwalda ermee gestopt?’
Bij de laatste t van ‘gestopt’ viel de krant open op de gezochte pagina.
‘O, zit je daar,’ zei ze nog, de schat.