Dit is de eerste herfst sinds lange tijd dat ik geen last heb van ernstige mentale oprispingen. Ik weet niet zo goed hoe ik dat anders kan omschrijven, geestelijke relletjes misschien. De stress neemt toe. De druk loopt op. En er zijn meer zogenoemde betrekkingsideeën. Zonder aanwijsbare reden. Het was per najaar en winter meerdere keren nodig om op de rem te staan en bij te sturen. Dat hield in: het schrappen van geplande activiteiten, overgebleven bezigheden op een laag pitje zetten en meer rust nemen. Hoeft niet meer.
Nu even afkloppen.
Het is mijn favoriete bezigheid te zoeken naar oorzaken. De eerste mogelijkheid ligt voor de hand: ik plan minder, hou overgebleven activiteiten op een laag pitje en neem meer rust. Bijsturen is dan niet nodig. Daarnaast mag ik graag denken dat mijn gestage mediteren een rol speelt. En het hele jaar zwemmen in de Plas doet ook wat.
Een documentaire op de Duitse televisie bracht me nog op een ander spoor. Das Salz der Erde gaat over de wereldberoemde fotograaf Sebastião Salgado, mij tot voor kort onbekend. De film begint met beelden van Serra Pelada, een open goudmijn die begin jaren tachtig duizenden Braziliaanse gelukzoekers trok. Op een foto zien we het gekrioel van honderden mannen in een enorm gat in de grond. Met zalvende stem vertelt Sebastião hoe hij de plek aantrof: ‘Ik zag het begin der tijden, het bouwen van de piramides, de toren van Babel. Er was alleen wat gemurmel hoorbaar, en af en toe een ingehouden vloek. Geen machines.’ Vijftig tot zestig keer per dag klauterden de mannen met zakken modder de geïmproviseerde trappen op. ‘Als je eenmaal met goud in aanraking bent geweest,’ zegt Salgado, ‘laat het je niet meer los.’
Ik ben met goud in aanraking geweest. Dat zou ik niet van de daken moeten schreeuwen, maar ik kan het niet laten, ik doe het toch, zo ben ik. Ik heb goud gevonden in de dieptes van mijn manische psychoses en later in mildere ervaringen. Inderdaad ontstaat er, na eenmaal een klompje uit de modder te hebben gevist, een groot verlangen naar meer. Ik had een sterke behoefte aan bevestiging van de aanwezigheid van het meest kostbare. Er was altijd een onderstroom in me die naar beneden neeg.
Het zou zomaar kunnen dat die neiging inmiddels een gepaste plek heeft gevonden, op de plank met verlangens waar ik niet per se gehoor aan hoef te geven.
Het was een grote chaos in en rond die mijn. Het was ieder voor zich en waanzin voor allen. Uiteindelijk verliet men de plek, terwijl er vermoedelijk nog veel goud lag. Het gat liep vol en vormt nu een klein meer. Ernstig vervuild weliswaar, maar dat weerhoudt me er niet van er een beeld aan te ontlenen.
Ik zie me zwemmen. Tussen mij en het goud het koele water. Ik ben me bewust van het kostbare op de bodem. Het ligt daar goed. Ik hoef er niet naar op zoek. Ook in de donkere jaargetijden niet.
foto’s van de Serra Pelada mijn