Tot iemand mij op een plausibeler optie wijst, beschouw ik angst voor verlies van controle als fundament van mijn andere angsten. Verlies van controle ligt in allerlei vormen op de loer. Ik durf me vaak niet over te geven aan het onbekende. Zo ervaar ik dat meestal niet direct, maar achteraf redenerend komt het er wel op neer. Ik weet eigenlijk niet in hoeverre ik hieronder gebukt ga. Het is allemaal zo geïncorporeerd en verweven met mijn levenswandel, dat ik niet eens een goede voorstelling kan maken van hoe het zou zijn zonder. Aan de andere kant moet ik zeggen dat er nogal mee te leven is. Een beeld voor ogen krijgen van ernstiger beperkingen, is makkelijker.
Hoewel er ook andere zaken meespelen, is mijn weerzin voor sociale interactie terug te voeren op de kans de grip te verliezen. Het gesprek aangaan betekent in veel gevallen me op onbekend terrein begeven. Het verloop is ongewis. Dat is ook zo als ik zou gaan klussen. Wat je ziet, is wat je hebt. Wat je krijgt, is nog maar de vraag. Daarnaast zijn de mogelijke confrontaties met allerlei gebeurtenissen buiten het draaiboek om een bron van dagelijks te overwinnen tegenzin.
Ergens onderweg ben ik mijn jeugdige onbevangenheid verloren. Het was, om preciezer te zijn, op een zonnige dag in oktober van het jaar 2004. De locatie staat me ook nog goed bij, midden op de Maarsseveense Plas. Inmiddels zijn er dus ruim dertien jaren verstreken. En er is geen afdoende volwassen vertrouwen in de plaats gekomen.
Vreemd genoeg ben ik, terwijl dat het grootste verlies van controle zou zijn, niet bang om dood te gaan. Dat hoeft niets te zeggen over hoe ik reageer bij mijn levenseinde, of dat van een dierbare. Op dit moment ben ik er tamelijk opgeruimd over en stel ik vast dat leven en sterven me beiden even lief zijn.
Waarom dan die angst?
Tijdens het zwemmen in de Plas overkomt het me nog steeds. In de winter heb ik er minder last van, omdat ik vanwege de lage watertemperatuur toch niet ver kan. ’s Zomers is het aantal te zwemmen meters ook beperkt. Ik zwem langs het riet, waar het op de meeste plekken te diep is om te staan, maar toch veiliger aanvoelt. Op de heenweg is er geen probleem. Ik weet dat bij het zien van de af te leggen weg terug de paniek toe kan slaan. Ook hier zit er kennelijk iets in mijn lijf of in mijn kop dat vreest voor controleverlies, voor verlamming, voor kopje onder gaan, verdrinken, het leven laten. Toch.
Afgelopen zomer heb ik geleidelijk de te zwemmen afstand iets uitgebreid. Ik had me zelfs ten doel gesteld de overkant weer te halen. De eerste weken lukte het best. Daarna kreeg ik er genoeg van steeds gespannen het water in te moeten. Ik gaf het op en verzon dat het op de een of andere manier een wijs besluit was het erbij te laten.
Komende zomer misschien wat verder. Het onbekende tegemoet. Met mate.