Stoer

 

Ik moest een etmaal een bloeddrukmeter mee. Het doel was om een goed beeld te krijgen van mijn bloeddruk gedurende een doorsneedag. Het ding mat iedere twintig minuten. Er klonk dan een pieptoon en direct daarop vulde de band zich met lucht. Tijdens de meting moest ik mijn linkerarm, waar de band omheen zat, ontspannen houden en liefst licht gestrekt. Bovendien was het belangrijk dat ik niet praatte.

Het advies was eerder geweest om mijn leefstijl aan te passen: minder zout, geen drop, voldoende beweging en ontspanning, ietsje afvallen. Dat wierp vruchten af. Maar inmiddels werkte er meer tegen. Het is allemaal niet zo onrustbarend, probeerde ik maar te denken. Een toegenomen risico op hart- en vaatziekten, kreeg ik steeds te horen. Dat was natuurlijk niet goed. Ook niet dat ik het steeds te horen kreeg. Om nu eens te weten of er echt maatregelen (lees: medicijnen) genomen moesten worden, kreeg ik dat apparaat te leen. Het hing aan een bijgeleverde riem om mijn middel en was met een snoer verbonden met de band.

De eerste keer pompen deed zich voor op de fiets. Ik had zojuist het gebouw verlaten waar een dame uitleg had gegeven over werking en gebruik. Voor een geldige uitslag moest zeventig procent van de metingen gelukt zijn. Ik was erop gebrand dat percentage ruimschoots te halen. Ik hield halt en liet mijn arm hangen.

Toen de band de knelling had laten varen, keek ik op mijn horloge. Grote kans dat de volgende meting in de supermarkt zou zijn, in het ongunstigste geval tijdens het inpakken van drie tassen, terwijl de spullen van twee volgende klanten al van de band schoven.

Het viel mee. Ik redde het tot buiten met de boodschappenkar.

Daar kwam ik in aanraking met de man die daar vaker rondhangt, soms met zijn hand op of een bekertje voor muntgeld. Ik mag me er niet door laten leiden, maar zijn gezicht staat me niet aan. Gluiperig. Een paar dagen eerder suggereerde hij dat ik de schuur leeggehaald had. Ik had geen zin om uit te leggen dat ik die zeven karretjes in de wijk had verzameld en met risico op deuken in geparkeerde auto’s teruggereden. Dus zei ik alleen maar: ‘Ja.’ Zijn reactie, vergezeld van een gemeen lachje: ‘Ja, zegt-ie.’

Nu vond hij dat mijn pet stoer stond. Ik nam maar aan dat het een compliment was en bedankte hem daarvoor.

Dat was niet genoeg: ‘Dat weet je toch wel, dat hij stoer staat. Waarom zet je hem anders op?’

Ik zeg tegenwoordig vaker zomaar wat: ‘Ik verwachtte neerslag.’

Op dat moment klonk zacht de pieptoon en begon de band om mijn arm te knellen. Ik veranderde in een paspop, mijn lippen stijf op elkaar.

De man ging door: ‘Dat verwachten we allemaal elke dag, neerslag.’

Stilte. Ik keek hem alleen maar aan.

Hij weer: ‘Maar het is nog droog, toch?’

Mond dicht.

Hij: ‘God is zeker nog niet wakker.’

Ik zei niets. De band ontspande. De man droop af.