Eenvoud

 

Ik wil mijn zenlerares een keer haar visie op het winterzwemmen vragen. Het kwam er nog niet van. Ik kan haar vertellen dat ik vier tot vijf keer per week naar de Plas ga. Soms wandel ik, anders op de fiets, afhankelijk van de beschikbare tijd en mijn stemming. Ik zoek een beschutte plek op het veld en kleed me uit. Eenmaal naakt bij het water aarzel ik niet meer. Ik loop tot mijn middel erin en vervolgens duik ik. Mijn hoofd blijft nog boven. Die dompel ik later een paar keer onder. Ik zwem drie tot zes minuten. De kou van het water maakt het leven eenvoudig.

De omgeving is iedere keer mooier. Hoe vaker ik er ben, hoe mooier. Onder alle omstandigheden is het water ongenaakbaar. Mijn voorkeur gaat uit naar rimpelloos. Maar een bries en schittering van de zon op de golfjes is ook niet te versmaden. Het riet is er altijd. Het buigt met de wind en is goud in de zon. Het is er ter geruststelling in het geval er paniek dreigt. Erachter reiken de kale bomen naar de hemel. Vanuit het water is er uitermate goed zicht op de wolkenluchten. Soms ben ik erg blij dat deze plek dichtbij is. Ik hoef niet ver.

Deze woensdag, de laatste van februari, was de koudste dag van deze winter en zal dat waarschijnlijk blijven. In tegenstelling tot de afgelopen week liet de zon zich minder zien. De temperatuur was rond min vijf, gevoelstemperatuur min vijftien, dat laatste in de wind. Wij hadden bescherming van bomen en een houtwal. Willem en ik waren de enigen deze keer. Tegen de houten beschoeiing lag wat ijs. Rechts daarvan was nog net ruimte om ongeschonden te water te gaan. Het verleden heeft uitgewezen dat ijs erg scherp kan zijn. Buitengaats lagen aan weerszijden nog een paar plakken, duidelijk zichtbaar door het laagje sneeuw erop. We bleven er ver van.

Willem zwom eerst, daarna ik. Een minuut of vier in het water leek me lang genoeg. Mijn benen waren al koud van het fietsen in de wind. Ik had best een lange onderbroek aan kunnen doen, bedacht ik. Bij het aankleden waren mijn benen rood en blauw. Ze voelden zo koud dat ik even dreigde om te vallen. Met enige haast trok ik shirts, vest en broek aan. De zon kwam op het juiste moment door om een beetje te helpen bij het warmer worden.

Op de terugweg droeg ik de kou mee. De wind deed net of ik geen jas aanhad. Mijn broek had al helemaal niet veel om het lijf. Ik trapte flink door, in de hoop zo wat warmte te genereren, maar meer nog om snel op de bank te kunnen zitten bij de kachel en met een beker thee. Het is gelukkig maar een kwartier van de Plas naar huis. Het moet gezegd dat dit niet het aangenaamste gedeelte is. Het hoort erbij. En op een bepaalde manier hou ik ervan. Dat zal wel zen zijn.