Behoedzaam

 

`Wie zegt je dat je voorzichtig moet zijn?’ Dat was in het voorbijgaan het enige wat ik hoorde. Het was aanleiding om weer eens ouderwets aan mezelf te twijfelen. Het leek me een stel dat met opzet dit soort dingen heel precies timet en met een bedoeling zo brengt. De vraag kwam uit de mond van de vrouw, gericht aan de man, maar mogelijk met een boodschap voor mij.

Liep ik weer eens rond als een leeuw met een wild zwiepende staart? Hadden ze me van ver aan zien komen? Ik kom hier blijkbaar nooit helemaal van af.

Iets later bedacht ik dat haar opmerking, er nog steeds van uitgaand dat die aan mij gericht was, ingegeven was door mijn recht op haar toelopen. Ik loop altijd links, niet alleen op de weg, ook op paden waar fietsers fietsen. Sommige mensen zijn en blijven eigenwijs en lopen aan de rechterkant. Soms maak ik er een spelletje van om te zien wie als eerste uitwijkt. Daar was ik nu niet mee bezig.

Wel was ik, zoals vaak, aan het inschatten of het mensen waren die ik kon groeten en zo ja hoe. Groeten onderweg is lang echt problematisch geweest. Ik ben me er nog steeds uitermate van bewust. Mijn angst is wel geslonken en ik ben intussen veel royaler.

Mijn hoed speelde ook een rol. Er liggen al jaren twee hoeden op de kapstok stof te vergaren. De zwarte roept associaties op met Zorro. Ik droeg hem toen ik in Nieuwegein bij de gesloten afdeling aankwam. Sindsdien heb ik hem niet meer opgehad. Het is een dingetje. Het dragen ervan is een verklikker. Het geeft aan dat ik ietwat up ben en mogelijk richting hypomanie ga, het voorstadium van manie. De bruine kan nog wel, die is vriendelijker.

Buiten de herfst is dit het beste jaargetijde. In de winter is een muts praktischer. ’s Zomers draag ik een pet. Soms niets. Een hoed is goed. De rand schermt een beetje van de hemel af.

Je moet hem verdienen, vind ik. Het is een hele kwestie te weten wanneer je hem waard bent. Ik ben hem natuurlijk altijd al waard geweest, vanaf het moment van aanschaf, misschien daarvoor al. Het gaat er uiteindelijk om of ik het aandurf hem te dragen.

Op vrijdagmiddag durfde ik het. Ik bracht de jongste naar orkest en fietste terug door de stad. Voorjaar in aantocht. Mijn banden zoemden. Ik was de koning te rijk. Kijk mij nou met mijn hoed!

De zaterdag daarop durfde ik het ook. Ik liep op weg naar de Plas dat stel tegemoet. Ik had allang bedacht om uit te wijken naar de berm. Ik zei goedemiddag en kreeg geen respons. Zij vroeg dus iets over voorzichtig zijn. Dat het zo liep kan er ook op duiden dat ze met de man in gesprek was en geen aandacht aan mij wilde besteden.

Dat ik behoedzaam moet zijn, wanneer ik behoefte heb aan een hoed, is zeker. Maaat kon zij niet weten. Toch?

 

lees ook Verwarde man, leed en herstel in 40 verhalen