Dit wordt geen leuk stukje. Het gaat over een landelijke bijeenkomst voor herstelcoaches. Ik was daar een paar maanden geleden voor uitgenodigd en had me, heel stoer, meteen aangemeld. Ik had dat gedaan omdat ik vond dat ik dat behoorde te doen. Het mag niet ontbreken als ik serieus als vrijwilliger wil meetellen.
Ik maak mezelf graag wijs dat daar de schoen al wrong, en ik eigenlijk alleen dingen moet doen die ik echt leuk vind, maar weet dat ik mezelf daarmee bedot.
De cursus digitaal herstelverhaal kent zijn oorsprong in Eindhoven. Daar zou de bijeenkomst plaatsvinden. Twee collega’s uit Utrecht gingen ook. Mijn reis zou tot de bushalte bij het station in Eindhoven solo zijn. Daar zouden mijn collega’s en ik elkaar treffen voor het laatste stukje. De woorden ‘zou’ en ‘zouden’ moeten je opvallen. Het kwam er niet van.
De avond tevoren had ik al geen zin. Bagger. Dat was ingecalculeerd, maar niet te omzeilen. De tegenzin was echter niet groot genoeg om te besluiten niet te gaan. Ik had ook met anderen afgesproken.
Toen het moment van vertrekken ’s ochtends dichterbij kwam, werd de onderneming groter en ging hij me meer en meer tegenstaan: de reis heen (fiets, trein, bus, lopen), de bijeenkomst zelf met een onbekend aantal mensen, aansluitend een lunch en de reis terug (lopen, bus, trein, fiets).
En dan heb ik het nog niet over de heisa in mijn hoofd na afloop. Ik weet van tevoren dat ik er bij zoveel indrukken achteraf last van krijg en had ook daar helemaal geen trek meer in.
Het hoort er allemaal bij, hoorde ik me tegen mezelf zeggen, misschien zit er juist ook iets goeds in. Waarschijnlijk wel, maar ik belandde in een tunnel en zag alleen nog ellende.
Ondanks die staat zette ik door, ging verder met voorbereiden, hielp de kinderen bij hun ochtendritueel, pakte mijn tas in. Ik dacht daarbij aan alles. Een boek voor in de trein, flesje water, telefoon, iets te eten. Daar lag het niet aan.
Iets later, tijdens het tandenpoetsen, ging er een knop om, een subtiele fysieke sensatie in mijn lijf. Ik keek mezelf aan en wist dat ik niet zou gaan.
De voorbereidingen stopten niet. Ik trok jas en schoenen aan, sjaal om, pet op. Ik pakte mijn tas en deed er nog een extra flesje water in. De kinderen vertrokken intussen trouw naar school, waar ze ook geen zin in hebben, maar wat ze zonder veel zeuren doen. Het scheelt vast als je elke dag moet.
Ik heb nog een tijdje bij de achterdeur staan dralen, overwegend of het toneelstukje doorging tot bij de schuur of zelfs tot op de fiets. Ik wist dat ik hoe dan ook om zou keren. De strijd was gestreden.
Een therapeut zal er wel raad mee weten. Die heb ik op dit moment niet. Ik kan er zelf ook wel wat bij bedenken, maar ben het beu om er na het schrijven van dit stukje nog langer mee bezig te zijn.