Op woensdagochtend maak ik een rondje langs bakker, kaasboer en soms viskraam. Sinds ik Picnic, is de supermarkt uit het rijtje verdwenen. Dat scheelt wachten bij de kassa, terwijl ik mezelf voorhou dat wachten niet erg is. Ik observeer intussen wel. Ik heb geen haast. Idealiter heb ik op zo’n ochtend verder niets gepland.
Deze week was ik wat later op pad. Ik had eerst iets anders en moest tóch langs een supermarkt omdat ik bij Picnic fruit was vergeten. Ik vergeet altijd wel wat, maar hoef niet meer op de fiets met die pakken sap en zuivel en ander zwaar spul. Dat strookt niet helemaal met het beeld dat ik van mezelf heb: een sterke vent, bovendien met stevige fietstassen. Wat heb ik nou te zeuren? Wel wat dus. Dat gesjouw ging me steeds meer tegenstaan. Het is nou eenmaal zo.
Ik blijf wel bij de kaasboer kopen. Het is een kwestie van kwaliteit. Dat geldt ook voor de bakker, die alweer enige tijd een nieuwe eigenaar heeft en tot mijn opluchting een opleving doormaakt en niet meer tegen sluiting aanleunt. Het brood blijft hetzelfde, net als de klantvriendelijkheid. Het is geen probleem als ik bel om te vragen of ze iets voor mij apart willen leggen. Dan grijp ik niet mis, als ik er pas aan het eind van de ochtend ben.
Bij binnenkomst zag ik mijn bestelling al in het daartoe bestemde rek liggen. Ik hoefde alleen nog af te rekenen. Ik kon echter niet meteen met mijn buit naar buiten.
Een moeder (ik schat 80) en een dochter (60) waren voor mij aan de beurt. Ze namen de tijd. De dochter wilde graag die laatste mokkapunt. ‘Weet je dat de gevulde koeken lekker zijn hier?’ zei moeder. ‘O, ik dacht dat je die van de supermarkt bedoelde.’ ‘Nee, deze.’ ‘Doe dan maar twee gevulde koeken erbij. En wat is dat ronde brood? O nee, zonnepit, dat hoef ik niet, doe dan maar…’ Zo ging het nog even door. Daarna maakten de twee ruzie over wie er zou betalen, waarschijnlijk een vast ritueel. Het zou vermakelijk zijn, als ze niet zo zelfingenomen waren met hun toneelstukje. Maar goed, ze vertrokken, ik kon betalen, de winkel verlaten en op naar de volgende.
Daar stonden ze weer. Ik kwam alleen voor kaas. Bij de kaasboer, die eigenlijk een delicatessenwinkel is, is veel meer te krijgen. Ze hielden samen twee medewerkers bezig met hun uitgebreide wensen en speciale eisen. Ze voerden hun eenakter voor moeder en dochter nogmaals op. Ik stond te wachten en dacht: ‘Ik vind het niet erg om te wachten. Ik heb de tijd. Ik ben iemand die geduld op kan brengen.’ Maar ik vond het wel erg. Mijn geduld was op. Zo was het nou eenmaal. Ik wilde voort.
Toen ik eindelijk aan de beurt was en de dames nog in de zaak, lag er iets op het puntje van mijn tong. Bang dat het te onaardig uit mijn mond zou komen, heb ik het maar ingeslikt.