Bij een filiaal van koffieketen Starbucks bestelde ik eens een koffie. Uit de meewarige blik van het meisje maakte ik op dat mijn keuze uitzonderlijk was. Ik kon meteen afrekenen en mijn beker meenemen. Andere klanten bestelden gangbaarder en bewerkelijker koffievarianten. Hun namen moesten op het karton. Het omroepen later gaf de zaak iets van een schoolklas.
Dat ik sinds een paar jaar mijn vaste wandelroute schoonhoud, heeft daar niet direct iets mee te maken. Aan het begin van de zomer vul ik drie boodschappentassen, daarna wekelijks ongeveer een halve. De oogst bestaat voornamelijk uit de gebruikelijke verdachten: blikjes, flesjes, sigarettenpakjes.
Een enkele keer raak ik in gesprek met iemand die me bezig ziet. De loftuitingen zijn niet van de lucht. Daarnaast valt de boosheid op. Dat het een schande is dat er zoveel op straat wordt gegooid. Dat je het in hun eigen voortuin zou moeten dumpen. Dat ze smeriger zijn dan honden, bezwoer een vrouw me ook.
Als opruimer ken ik die woede niet. Ik ben eerder nieuwsgierig dan boos, nieuwsgierig naar wie zijn omgeving zo achterlaat. Veel aanknopingspunten zijn er niet, patronen zijn nauwelijks te herkennen. De anonimiteit van de werper, tenzij op heterdaad betrapt, is goed gewaarborgd. Een enkele keer kom ik meer te weten. Maar dan nog: wie ben ik om er iets van te zeggen? Ik ben een wandelaar, geen schoolmeester.
Deze buitenkans, na het uit de berm vissen van een koffiebeker met deksel, wil ik toch graag benutten: niet meer doen hè, Daniël.
Dit was de inzending die het niet haalde bij de columnistenjacht van de Volkskrant. Het is een drastisch ingekorte versie van een blog dat eerder op Nooit niks verscheen.