Er werd me een baan aangeboden door iemand die wist dat ik arbeidsongeschikt was. De vraag was daarna of ik een rijbewijs had. Heb ik, maar ik mag niet rijden. Preciezer gezegd, ik gebruik een medicijn waarbij het besturen van een voertuig wordt afgeraden. Het is onduidelijk hoe het verzekeringstechnisch zit als ik brokken zou maken of letsel veroorzaak.
Daar komt bij dat ik zo lang niet heb gereden, dat ik op z’n minst onzeker ben over mijn rijvaardigheid. Door de stad tuffen lukt wel. Ik weet de pedalen te vinden. Aan invoegen op de snelweg heb ik echt altijd een hekel gehad. Inhalen doe ik liever niet. Het inschatten van de snelheid van achteropkomend verkeer behoort niet tot mijn kwaliteiten. Daar kan ik beter niet aan beginnen zonder me eerst te laten bijspijkeren door een instructeur.
Ik kan er sowieso beter niet aan beginnen, zolang ik die pillen slik. Ik heb er eerlijk gezegd ook weinig behoefte aan. Alleen als er zo’n job opportunity langskomt, is het toch jammer dat ik het niet serieus kan overwegen.
Het was bij de bakker. Bij gebrek aan personeel staat de eigenaar soms zelf in de winkel. De eigenlijke bakker is in Culemborg gevestigd. Of ik daar een paar keer per week naartoe wilde rijden om brood te halen. Op zich best leuk dat hij het vroeg, maar ja, dat autorijden.
Later maakte ik een grove berekening hoe vroeg ik voor dat klusje uit bed moest. Dat zou al drempel genoeg zijn geweest.