Het gaat nooit vanzelfsprekend tijdens een wandeling. Diep vanbinnen blijf ik schuw als het om vreemden gaat. Daar komt bij dat voor mij ieder passeren een kleine ontmoeting is. Ik moet me bezighouden met hoe me tot de ander te verhouden. Dat uit zich meestal in de kwestie van wel of niet groeten en zo ja hoe. Ook niets zeggen is dan een besluit.
Het was altijd tamelijk rustig op mijn terrein. Aan het eind van de jaren nul, toen het nog in aanleg was, wandelde ik al in het polderpark achter onze wijk. Ik droomde mezelf pionier, zag een rol weggelegd als wegbereider, dichtte: Dit gras hier is landingsbaan. / Iedere spriet biedt plek / aan meerdere van ons. Als het ware nodigde ik mensen uit die het gebied niet kenden. Ik liet open waar de vlucht precies vandaan was.
Het is inmiddels filelopen, vooral in het weekend met goed weer, bij gebrek aan mogelijkheid tot winkelen. Dat heb ik niet uit eigen ervaring. Ik begeef me er niet bij zulke omstandigheden. Melanie had zich er gewaagd en vertelde het me. En zij is veel milder als het gaat om drukte, ziet vooral het voordeel, namelijk dat die mensen ook lekker buiten zijn en in beweging.
Voor mij is er weinig plezier meer aan, zelfs doordeweeks, een tijdstip waarop het vroeger prima te doen was. Ik kom te veel mensen tegen.
Laat dit een les zijn: wees voorzichtig wat je wenst. Nu vlucht ik zelf. Naar dagen met regen.