Engel

In de nasleep van de manische episode zijn er ronduit slechte dagen. Mijn frustratie is groot dat het niet wil zoals tijdens de manie. Ik heb even mogen proeven van die vrijheid, het vanzelfsprekend in contact zijn met mijn omgeving, de ruimte. Het is moeilijk te verkroppen teruggeworpen te zijn. Het voelt als weer bij af, hoewel ik ook wel weet dat er enige vooruitgang is. Die is soms moeilijk te ontwaren door het gordijn van incidenten. Op de goede dagen heb ik er minder last van.

Dinsdag was een slechte. De avond ervoor had mijn telefoon door toedoen van een ander (Melanie, onbedoeld, dat wel) een boog door de lucht gemaakt en was op de vloer gesmakt. Het scherm reageerde op geen enkele aanraking meer. Na enig zoeken op de laptop bleek er een repairshop in Shoppingcenter Overvecht te zijn. Hopelijk kon het touchscreen vlot worden vervangen. Je moet er al niet aan denken om zonder telefoon te zitten, laat staan dat het werkelijk zo is. En daar ging het niet eens om.

Ik kwam die ochtend met veel moeite uit bed. Het verse voornemen, en dit zou gezond moeten zijn, goed wakker worden, is om ’s ochtends vroeg een wandeling te maken: zeven uur op, half acht de deur uit. Deze keer was ik om vijf over half acht weer thuis en lag ik luttele seconden later onder het dekbed. Het werd een lastige dag, weinig aan te redden, tenzij ik de rest van de tijd binnenbleef, waar ik ook niet blij van zou worden.

Er moest in ieder geval iets met die telefoon. De man in het winkeltje zei dat de reparatie een halfuur tot drie kwartier zou duren.

In plaats van wachten deed ik een paar boodschappen. In de supermarkt ging het mis. Dit blog leent zich er niet voor om te vertellen wat precies. Als zich een incident heeft voorgedaan, volgen er meer. Het zal met gebrek aan rust te maken hebben. Ik verloor de controle, er zat niets anders op dan doorgaan, reed nog naar de apotheek voor een bestelling en fietste daarna, voor zover mogelijk op mijn gemak, rond het winkelcentrum. Weer bij het winkeltje bleek de reparatie bijna klaar.

Voor de resterende tijd wachtte ik buiten, een beetje aan de kant, trachtend uit de loop te blijven. Het lukte maar matig een passende houding aan te nemen, sloeg mijn armen over elkaar.

Links van me kwam een vadsige Marokkaan aanlopen. Hij zei vrij luid iets, zonder dat er iemand bij hem in de buurt was. Zijn haren en baard waren onverzorgd. De opdruk op zijn vaalwitte shirt was tot onleesbaar verwassen. Vlak bij mij zei hij nog iets. Ik hoorde niet wat. Het volgende moment met zijn hand lichtjes op mij onderarm verstond ik hem wel: ‘Ik hou van je. Het gaat prima.’