Het was lang geleden eigenlijk al tijd om bij alles wat we deden en consumeerden na te denken over welke impact het had op het klimaat. De fase van ‘maar het moet wel leuk blijven’ zijn we inmiddels ruimschoots gepasseerd. Bij bijna elke actie en zeker bij elke aankoop dienen we ons rekenschap te geven van wat ze betekenen voor de leefbaarheid van de aarde.
Het moet nu echt eens afgelopen zijn, zeg ik vooral tegen mezelf, met bijvoorbeeld het kopen van spullen. Al die dingen die we denken te moeten hebben, staan aan de wieg van de ondergang. Het is helaas geen grap.
Ik schaam me ook een beetje dat ik nu pas echt stilsta, nu het ineens veel meer kost dan voorheen, bij wat we aan warmte verbruiken. We kunnen het nog betalen, dat is niet echt het probleem, maar wel dat we nu pas doorhebben – onbegrijpelijk eigenlijk – hoe makkelijk we altijd zijn geweest met het riant laten draaien van de verwarming.
Hier in huis weten we daarbij niet eens tot welke temperatuur. Onze woning heeft geen centrale thermostaat, we maken gebruik van stadsverwarming. Heet water komt in buizen bij de meterkast het huis binnen. In de kamers zit op elke radiator een thermostaatknop, waarbij geen temperatuur gekozen kan worden, alleen een bepaalde stand. Dat was in ons geval standaard ‘twee en een streepje’.
Dat moest sowieso minder, wisten we. Alleen konden we moeilijk bepalen hoeveel minder. Het gevoel is geen goede graadmeter. Dan zou het van allerlei factoren afhangen hoe de temperatuur wordt ervaren, zoals recente inspanning, huidige inspanning, stemming en of je net van buiten komt. Om de verwarming goed af te kunnen stellen zou een objectieve waarneming noodzakelijk zijn. Er zat niets anders op, zodat we optimaal konden besparen, dan een thermometer aan te schaffen.
Toch weer een ding dus. De duivel heeft hier overduidelijk een aandeel in.