Eerder deze week sloeg ik met vlakke hand een vlieg dood op het keukenraam. Het dier was vanwege de tijd van het jaar nog traag geweest en daardoor een makkelijk doelwit. Vooraf had ik er niet veel over nagedacht. De beweging was bijna een reflex. Meteen daarop was ik even tevreden over de geslaagde actie, over de macht die ik had. Het kadaver bleef aan het glas plakken.
Daarna dacht ik aan de partij die volgende maand op mijn stem kan rekenen, de Partij voor de Dieren. Ja, ik zie de discrepantie. Vanuit hun gedachtegoed zou ik geen vlieg kwaad moeten doen. Dat vind ik zelf eigenlijk ook. Maar mijn gedrag blijft hardnekkig achterlopen bij mijn overtuiging.
Ik vind bijvoorbeeld ook dat vlees eten niet meer kan. Bij aanschaf in de winkel ben ik echter het leed vergeten, en wat de beesten allemaal voor mijn portie moeten eten, wat de koeien en varkens aan vervuiling schijten, hoeveel water er bij de productie komt kijken, plus de druk op landschap en omgeving. Duidelijk.
Met gemak zet ik alles keer op keer opzij voor mijn eigen welbehagen. Soms zie ik mezelf om die reden als zwak. Soms denk ik het zo nooit te redden, iets van buitenaf nodig te hebben.
Er zijn meer redenen voor mijn stemgedrag. Maar vooral zit ik te springen om politici die er zorg voor dragen dat de veestapel de komende jaren wordt gedecimeerd, dierlijk voedsel niet meer te betalen is en het goede doen een stuk makkelijker.