In de weer en aan de slag

Mijn bescheidenheid belet me niet te vermelden dat ik lang voor de hausse al in koud water zwom. De stek van mijn clubje is een veld bij de grootste van de Maarsseveense Plassen, zo’n drie kilometer van waar ik woon. Soms ga ik erheen op de fiets, soms te voet. De route voert onder meer door een natuurpark en over een beklinkerde weg, de Westbroekse Binnenweg.

Daar was het dat ik afgelopen zomer met een man in overall in gesprek raakte. De drie voorgaande dagen had ik hem aan het werk gezien bij een hek en was nieuwsgierig geworden naar de precieze aard van zijn bezigheden. Normaal ben ik er niet toe geneigd mensen vanuit het niets aan te spreken. Het zal een mild hypomane bui zijn geweest die er deze keer toe leidde dat ik het wel deed. De man reageerde vriendelijk, amicaal bijna, en maande me eerst om, met het oog op het risico aangereden te worden, van de weg af te komen. Daarna begon hij gebarend te vertellen dat het hek de toegang zou worden voor afvoerende vrachtwagens van de achtergelegen kas. De fundering diende te worden verstevigd.

Alle details van het maken van de bekisting en het storten van beton kwamen aan bod. Het ging me te snel om precies te volgen. Ik knikte maar. Ik kon me niet aan de indruk onttrekken dat de man meer aan het zeggen was dan de uitleg alleen. Je kent dat. Omdat het leeuwendeel van zulke extra betekenissen langs me heen gaat, heb ik er altijd moeite mee. Of misschien komt het doordat ik überhaupt denk dat er van extra betekenissen sprake is. In ieder geval zijn handwerkslieden er in mijn ogen uitermate bedreven in om een bouwwerk van metaforen op te trekken. Ondanks dat ik het maar deels begrijp, heb ik ontzag voor de wijsheid die erin schuilt.

Zelf heb ik, gezien mijn permanent voor arbeid afgekeurde staat, nooit voldoende met mijn handen kunnen werken om zoiets te ontwikkelen. Een blauwe maandag was ik hulpje van een hovenier, lang geleden, en ik ben een paar jaar fietskoerier geweest. Dat zijn de indrukwekkendste items op mijn cv als het om fysieke arbeid gaat. Schrijven, al is het pennen of tikken, is toch vooral hersenwerk.

De man raakte intussen niet uitgepraat. Het onderwerp fundering was al een tijdje achter de rug. Er was nog veel meer te vertellen, over de omgeving en andere van zijn werkzaamheden, en het leek erop dat hij wachtte tot ik hem zou onderbreken. Dat deed ik dan maar. Ik vertelde spontaan wat mij daar bracht, dat ik het jaar rond in de plas zwom, soms op de fiets ernaartoe en anders te voet. Hij reageerde met woorden die wel duidelijk waren en me sindsdien veel waard zijn. ‘Goed werk,’ zei hij, ‘mooi werk is dat.’

Dit verhaal verschijnt in het najaar in Plusminus, blad voor manisch-depressieven en betrokkenen. Een eerdere en kortere versie stond in MGT, voor winterzwemmers.

Winterzwemmen

Vogels kondigen al volop het voorjaar aan. De goeddeels verdwenen sneeuw heeft de wegen en paden gezuiverd. Waar het in duinen lag opgehoopt zijn nog wat plukken over.

Op het hevigst van de korte en hevige winter was ik gaan zwemmen, de zondag dat code rood als weeralarm gold. Er waren lage temperaturen voorspeld, die samen met een stevige oostenwind voor nog veel lagere gevoelstemperaturen zouden zorgen. Daar kwam sneeuwjacht bij.

Het zou geen poolexpeditie worden, maar enige uitdaging zat er zeker in. De dag ervoor keek ik er al met spanning naar uit. Het was vooral de vraag of ik per fiets de plas kon bereiken. Eenmaal onderweg viel het mee. Ik had een iets beschuttere route gekozen. Vers gevallen sneeuw is bovendien niet glad: zolang het knerpt, gaat het goed.

Bij het veld aangekomen bleek ik niet de enige te zijn die voor de ontbering had gekozen. Er waren drie andere zwemmers.

Het water was koud als gewoonlijk, hoewel de uiteinden van mijn lijf toch iets eerder en meer pijn leken te doen. Pas bij het aankleden werd het nijpend. De kramp in mijn handen, toenemend bij gebrek aan bescherming tegen de wind, verhinderde me bijna om mijn broek dicht te knopen. Met de rits van mijn jas had ik ook moeite. Maar eenmaal al mijn kleren aan, en dat waren er veel, en met mijn handschoenen, was het goed.

We hebben nog thee gedronken en wat staan keuvelen, daarbij niet nalatend onszelf op de borst te kloppen.

Hype

Het kan bijna niemand ontgaan dat winterzwemmen wint aan populariteit. Er zijn ineens meer mensen die het aantrekkelijke ervan zien, of het een keer willen proberen. Deze activiteit kan tenminste nog onder de coronamaatregelen. De belofte bovendien van een verbeterde weerstand spreekt aan. Het aanzwengelende effect van alle media-aandacht maakt het fenomeen tot een heuse hype.

Geen krant, blad of programma laat de kans voorbijgaan er aandacht aan te besteden: De Telegraaf, NRC, Trouw, De Volkskrant (twee keer), Stadsblad Utrecht, Kampioen, Keuringsdienst van Waarde, Radar, Nieuwsuur, en deze week, waarschijnlijk niet de hekkensluiter, een item bij Jinek. Dit alles nog los van wat aan mijn aandacht is ontsnapt.

Voor ervaren winterzwemmers is er weinig nieuws aan, vooral gedoe over speciale ademhaling en oefeningen voor een warming-up vooraf. Daar maken wij, bij de plas, geen punt van: uitkleden en het water in volstaat.

Een bijdrage in De Volkskrant van Jelle Brandt Corstius is nog wel het noemen waard. Hij kreeg twee en een halve pagina om te berichten dat hij afgelopen najaar wat had geprobeerd en sinds begin dit jaar eens per week zwom. Dit verscheen begin februari, het ging dus om hooguit vier keer.

Het contrast is groot met bijvoorbeeld Kees, dit jaar 93, die sinds ongeveer zijn zeventigste de winters zwemmend trotseert. De laatste tijd doet hij dat niet meer elke dag, maar is nog vaak van de partij. Over hem zouden ze eens een reportage moeten maken, ware het niet dat hij uitgesproken wars is van zulke poeha.