Veerman

De weg was al niet zonder strubbelingen geweest. Vanaf de fietsverhuur waren we aan een rondje van 50 kilometer begonnen, ik op een e-bike, de andere drie op eigen kracht. Ondanks de ondersteuning viel het fietsen me zwaar. Ik zat niet op mijn gemak. Tot mijn tevredenheid verkortten we, vanwege het toch wel heuvelachtige karakter, de route tot 30 kilometer. Dat idee ging in rook op toen we tijdens de lunchpauze ontdekten een verkeerde afslag te hebben genomen. Na wat inwendig gevloek stemde ik ermee in om het plan weer aan te passen, via de andere kant van het meer terug te fietsen en daartoe eerst het veer even verderop te nemen.

Juist toen we aankwamen bij de helling trok de pont zich los. Volgens een schema op het informatiebord zou de volgende afvaart pas een uur later zijn. We wilden dat niet zomaar geloven en vroegen een sympathiek ogende Tsjech, die ook op de valreep de boot had gemist, of het echt zo was. Volgens hem klopte het vaarschema zoals wij het hadden gelezen. Dat wetende overwogen we of we nog wel naar de overzijde wilden.

Met het zicht op de wegvarende pont en het vooruitzicht van een uur wachten overlegden we. Misschien had de Tsjech dat in de gaten. Hij deed een paar stappen in mijn richting en liet op zijn telefoon zien dat aan de overkant een mooi fietspad langs het water lag. Heuvelloos, of in ieder geval heuvelarm, dacht ik meteen en was om. De anderen waren al zover, we zouden overvaren. Reisleider Melanie haalde alvast tickets voor vier fietsen uit de automaat.

We aten nog iets bij een kiosk op het nabijgelegen strand en stelden ons daarna ruim op tijd op bij de kade. De veermannen sjokten vlak voor vertrek uit hun hok. Eentje nam alvast plaats achter het roer, de ander gaf de passagiers aanwijzingen en controleerde vervoersbewijzen.

Er was plek voor vijf auto’s, die mochten eerst. Daarna waren voetgangers en fietsers aan de beurt. Melanie nam het voortouw en toonde onze tickets. Ze liep verder terwijl die man nog iets tegen haar zei wat ze niet meteen begreep. In de analyse achteraf was dit misverstand een van de mogelijke verklaringen voor zijn gedrag even later.

Hoewel de logica erachter valt te betwisten bleek dat we naast de fietsen ook voor vier personen hadden moeten betalen. De veerman weigerde deze omissie door de vingers te zien. Melanie twijfelde niet, gaf mij haar fiets en rende naar de automaat. Onwaarschijnlijk snel had ze de benodigde tickets en holde terug. Dat kon de veerman niet schelen. Toen ze weer bij haar fiets was voer de pont weg. Opnieuw zonder ons. Echt. Ik heb mijn lief nooit eerder zo boos gezien en ga niet herhalen wat er uit haar mond kwam. Stoom uit haar oren, dat kan ik wel zeggen.

Het was ieder van ons te gortig om nóg een uur te wachten. Melanie had een flink deel van de terugweg, die we nu min of meer gedwongen waren te nemen, nodig om tot bedaren te komen. Aan het eind van de dag stond er toch 50 kilometer op de teller. En we hadden iets geleerd over de Tsjechische medemens: sommigen onder hen zijn uiterst vriendelijk en behulpzaam, anderen beduidend minder.

Kelder

De weerapp voorspelde regen, geen weer voor een wandeling. Melanie boekte een rondleiding bij de brouwerij van Pilsen, een uurtje rijden vanaf het vakantiehuis. De gids sprak een Duits dat vrijwel niet te volgen was. Haar verhaal tijdens die kleine twee uur ging voor ons grotendeels verloren. Naast mijn gezin bestond de groep uit ongeveer 25 anderen, die kennelijk meer meekregen van de uitleg.

Al snel mochten we in een omgebouwde stadsbus naar wat de vulhal bleek te zijn, de plek waar ik qua spektakel het meest van verwachtte, dat viel tegen. Er werd net op dat moment geen enkele fles gewassen, gevuld of gekroonkurkt. We moesten het doen zonder rinkelend glas over lopende banden. In de bus terug naar een oud gebouw nabij de ingang overwoog ik mijn reisgenoten voor te stellen om het maar voor gezien te houden, ik zweeg daarover, wat moesten we anders met de middag. Verder dus maar.

Achter een moderne glazen pui bevond zich een hal met een lift waar de hele groep in paste. Daar begon mijn paniekaanval, nog best onverwacht. Ik kreeg het benauwd, had plotseling ernstige aandrang, wankelde, wilde het liefst weer naar beneden, naar buiten, ruimte, frisse lucht. Dat te moeten vragen aan de gids en de hele groep ophouden leek me een remedie erger dan de kwaal.

Vanuit de lift voerde een gang naar een donker filmzaaltje met halfronde banken voor een eveneens halfrond scherm. Ik positioneerde mezelf strategisch aan de buitenkant, hoewel dat weinig uitmaakte voor een eventuele vlucht, ik zat vast. Met het klamme vocht in mijn handen, toch nog steeds een uitweg overwegend, onderging ik de informatieve film, veel flitsen. Daarna, eenmaal in beweging door de naastgelegen expositie over gerst, water en hop, zakte de spanning en kon ik weer normaal ademhalen.

We aanschouwden een verzameling in onbruik geraakte koperen ketels, waar opnieuw een onverstaanbaar verhaal bij hoorde, en daalden daarna af naar de kelder. Hier bleek het spektakel zich schuil te houden. Het kleine gedeelte dat we zagen van het enorme complex aan met de hand gegraven tunnels maakte een grote indruk. In de koelte onder de gewelven werd in voorbije tijden het bier opgeslagen. Men brouwt er op traditionele wijze nog kleinschalig het originele pils. In een van de houten vaten was een tap geslagen waaruit een daartoe aangestelde brouwer voor ieder een schuimend glas vol liet lopen. Het bier, met dezelfde temperatuur als de lucht daar beneden, smaakte maar al te goed.

Het was opvallend hoe daarna, in ieder geval in mijn beleving, de stemming in de groep omsloeg van enigszins mat naar een stuk frivoler. Na kort daarop nog even te hebben stilgestaan bij de ijsopslag was het klaar en werkten we onze weg door de onvermijdelijke souvenirwinkel naar buiten. Het was droog gebleven.

Inmiddels weet ik dat het de resterende tijd in Tsjechië niet bij die ene confrontatie met paniek is gebleven. Ook vond ik dagelijks aan het eind van de middag troost bij een echo van dat ene glas.

Gelovig

Een achillespeesblessure wierp me begin februari ongenadig terug in de winterdip waar ik twee weken eerder uitgeklommen was. De stapjes die nog lukten stonden me alleen toe te bewegen in huis en bij de noodzakelijke gang door de supermarkt. Het was niets om me voor te schamen en toch deed ik dat een beetje. Ik was acuut inert geraakt, terwijl de langere wandelingen in de voorgaande weken me er juist bovenop hadden geholpen. De buitenlucht en de beweging hadden me goed gedaan, net als steeds weer dat drempeltje nemen, en de voldoening achteraf. Het viel allemaal weg.

Internet repte van drie tot zes maanden voor het herstel, tot soms zelfs een jaar. De huisarts vertelde ongeveer hetzelfde. Met die kennis op zak raakte ik in korte tijd wanhopig, ook wetende dat ik de activiteit hard nodig had om fit te blijven. Bovendien viel mijn plan in duigen om vrolijk de lente in te lopen. Het pakte dusdanig dramatisch uit dat het voor mij zo niet meer hoefde.

Ruim twee weken stond de beperking op de voorgrond en al het andere in de schaduw ervan. Toen het lopen tot mijn opluchting iets beter ging, begon ik na te denken over dit verhaal en andere verhalen die mijn leven beheersten. Ze zijn talrijk en gevarieerd, van het persoonlijke tot aan het wereldtoneel, nooit niks. Mijn mijmering spitste zich al snel toe op het idee dat er iets moest zijn dat steeds getuige was, een constante factor onder alles wat speelt. Zo kwam ik zelfs op de mogelijkheid van het bestaan van een god. Je kunt het niet weten, zei een vriend, het gaat onze waarneming te boven.

Toch heb ik weleens, toen ik met gekruiste benen op een kussentje zat en overigens niet psychotisch was, iets meegemaakt wat je een spirituele of goddelijke ervaring zou kunnen noemen. Dat is een beetje gek gezegd, omdat het impliceert dat al het andere daar niet toe behoort, het tegendeel is waar. Kort na dat voorval probeerde ik het te omschrijven, taal bleek niet toereikend. Daarom doe ik ook nu geen poging. Laat ik het erop houden dat, zonder dat tijd en ruimte nog een rol speelden, ik zicht kreeg op iets. Ik geef er liever geen definitieve naam aan, weten van het bestaan volstaat.

Dat ik even, gelukkig niet lang dus, diep in de put zat met die gehavende pees, herinnerde me eraan. Het zorgde ervoor dat ik er weer mee in contact kwam, niet op een heftige of ingrijpende manier, wel wat meer dan alleen rationeel. Op het moment zelf had ik het niet eens in de gaten, achteraf pas, toen ik nadacht over de zin en betekenis van het lijden. Juist daardoor ontstond er een opening naar dat wat onder alle pijn en gedoe en gedoetjes verborgen ligt.

Wat het ook is, het zal er altijd zijn. Dat die blessure zich nog laat gelden en ik voorlopig met een stok loop, doet daar niets aan af.

Antwoord

Brieven aan een jonge dichter van Rainer Maria Rilke triggerde mijn eerste psychose. In die periode, drie decennia geleden alweer, volgde ik de levensbeschouwelijke studie humanistiek. Op de leeslijst stond meer literatuur over zingeving en filosofie, zeer interessant, ik ging er helemaal voor. De balans tussen lijf en geest raakte zoek. Ik deed wat aan sport maar niet erg regelmatig, mijn hoofd werd topzwaar. Daarnaast speelde een mengeling mee van eenzaamheid, stress, opwinding en onzekerheid, plus plotse inzichten, noem het maar. De uitwerking van alles samen was desastreus. Ik raakte in de war, staakte noodgedwongen de studie en heb die nooit meer opgepakt. Of dat zonder dat boek ook zo was gelopen, weet ik niet, mogelijk was het net dat zetje.

Naast triggers heb ik in de loop der jaren verklikkers leren zien, gedachten of gedragingen die wezen op het begin van een nieuwe episode. Het ging dan om de manische kant, een depressie was van zichzelf wel duidelijk. Verklikkers voor een verhoogde stemming zijn in mijn geval het voeren van geanimeerde gesprekken, opvallende scherpzinnigheid, meer wandelen dan anders, bepaalde muziek luisteren, maar ook veel schrijven, dichten met name. Krijg ik ineens weer regels op papier, dan weet ik hoe laat het is, moet ik alert zijn.

Lange tijd heb ik dat niet als zodanig onderkend, of willen onderkennen. Ik wilde gebruikmaken van de vrijgekomen inspiratie, vond het heerlijk om weer toegang te hebben tot dat domein en ging er dieper op in. Ik bracht bundels uit in eigen beheer, zonder te proberen tijdschriften of uitgevers te interesseren. Dat er maar een paar gedichten zijn overgebleven die de toets kunnen doorstaan, neemt niet weg dat het schrijven ervan zijn waarde had. Het bood een manier om enige grip te krijgen op de aanzwellende stroom, om de verbindingen die in mijn hoofd ontstonden te laten stollen en misschien vooral om iets van de schoonheid vast te leggen die ik ervoer.

De brieven van Rilke waren gericht aan een jongeman die zich vertwijfeld afvroeg of hij dichter moest zijn. De kritiek van de meester op het meegestuurde werk was niet mals, en toch ook bemoedigend. Hij raadde aan om onderzoek te doen, om uit te zoeken of het schrijven van verzen noodzaak kende en om bij zichzelf te rade te gaan in plaats van de oren te laten hangen naar het oordeel van anderen. Leef je vragen, gaf Rilke mee, dan komt op den duur misschien een antwoord bovendrijven.

Inmiddels heb ik de vraag, denk ik, lang genoeg geleefd om tot een voorlopige conclusie te komen. Ik vind het soms leuk om gedichten te schrijven, en soms zit daar wel wat noodzaak achter, maar het is niet de voornaamste vervulling van mijn bestaan. Ik meen ook dat de ander, een eventuele lezer, wel zonder kan, en hou ze voortaan lekker voor mezelf.

Deze tekst verschijnt later dit jaar ook in Plusminus magazine, thema Lezen en schrijven

Beter

In weerwil van mijn leefstijl begin ik me langzaamaan toch wat minder gezond te voelen. Ik eet en drink best verantwoord, beweeg voldoende en duik ’s winters met regelmaat in het koude water van de plas. Als je echter mijn mentale en fysieke gebreken op een rij ziet, vertellen die een ander verhaal: een bipolaire stoornis, mild nierfalen, hoge bloeddruk, idem cholesterol, reumatische klachten, verdikte hartspier, verwijde aorta en zoals deze week bleek (nieuw met stip!) een hoog calciumgehalte in mijn bloed. Het is een klein wonder dat ik nog gewoon rondloop.

Multimorbiditeit heet het, twee of meer chronische aandoeningen tegelijk. Voor een deel is er een duidelijke samenhang tussen de mankementen, in andere gevallen een vermoedelijke of geen. Echt super heb ik het niet getroffen met mijn gesteldheden.

Maar er is een lichtpuntje, zeg maar gerust een lichtpunt. Volgens mijn eigen inschatting, ik heb het er nog niet met de psychiater over gehad, kan ik binnenkort een diagnose uit mijn verzameling schrappen. De problemen behorende bij de schizoaffectieve stoornis, die ik nog niet eens had genoemd, zijn gestaag aan het verdwijnen. Er is door het volgen van therapie een gunstige verandering in gang gezet (heb ik eigenlijk zelf gedaan) die tot op heden voortduurt. De talrijke stressvolle incidenten, de vermeende signalen die ik kreeg, de extra betekenissen die ik achter andermans woorden zocht, de vertwijfeling over wat ik toch steeds verkeerd deed, ze behoren meer en meer tot het verleden.

Wandelen heeft daarbij geholpen en doet dat nog. Voor mijn algehele gezondheid is het sowieso goed om een paar keer per week een flink stuk te lopen. Hart, longen en bloed leven ervan op. De geest krijgt gelegenheid de misère in de wereld een beetje los te laten. Er treedt bovendien een zichzelf versterkend effect op: doordat ik niet meer tegen die schizoaffectieve zooi bots, kost het veel minder moeite om op pad te gaan en groeit de overtuiging dat er minder met me mis is dan eerder gedacht, waardoor het opnieuw makkelijker wordt om te gaan. Angst en paniek slinken, ook dat nog. Ik loop dan misschien niet naar totale genezing, er is wel verlichting.

Mensen vragen vaak hoe het gaat. Gezien de stroperigheid die aan het leven blijft kleven zal mijn antwoord doorgaans zijn ‘gaat wel’ of ‘wel goed’. Even uitzoomend en het verschil opmerkend tussen het heden en de meer dan zestien jaar dat ik kampte met klachten die mijn dagen dikwijls donker kleurden, moet ik bekennen er inmiddels stukken beter voor te staan en behoorlijk nieuwsgierig te raken naar hoe dit verdergaat.

Vliegramp

Het vliegtuiggeluid is me pas goed gaan opvallen nadat ik me had gemengd in een protest tegen de uitbreiding van aanvliegroutes naar Schiphol. Het ziet er op dit moment naar uit dat er naast de drie bestaande een vierde komt, die gepland is ergens boven de Utrechtse Heuvelrug en die mogelijk langs of over mijn wijk Overvecht gaat. Het gerucht doet de ronde, er is nog veel onduidelijk, dat straks vanaf Doorn meer dan tweehonderd keer per dag een toestel de landing inzet. Dat zal een forse inbreuk zijn op de rust. Eerder dit jaar ben ik met een paar honderd anderen aan het roepen geweest, in een poging het kabinet op andere gedachten te brengen.

Natuurlijk ben ik in de eerste plaats in het geweer gekomen omdat ik niet wil dat de herrie over mijn eigen achtertuin komt. Maar gaandeweg heeft het doel zich verbreed, nadat bleek dat met de herindeling van het luchtruim niemand minder hinder gaat ervaren, ook niet de mensen in bijvoorbeeld Assendelft of Aalsmeer, die al jaren vol geraakt worden. De nieuw beschikbare ruimte faciliteert vooral de groei van het aantal vluchten, met als gevolg dat er naar schatting een extra miljoen mensen overlast zullen krijgen.

Wanneer de luchtverkeersleiding, afhankelijk van het weer, bepaalde banen en routes besluit te gebruiken, krijgen we hier al een voorproefje. Zo kan het gebeuren dat dagen achtereen om de haverklap een vliegtuig overvliegt. Het kenmerkende aanzwellen, tot een climax komen en weer wegsterven is op zich te dragen, ik lig er niet létterlijk wakker van. Anders dan sommigen beweren, kun je ook best een gesprek blijven voeren. Dat neemt niet weg dat het erg storend is en op de zenuwen werkt, zeker met de kennis dat dit over een jaar of twee waarschijnlijk veel vaker voorkomt.

Ik heb getwijfeld of ik je hierin moest betrekken. Het gevaar bestaat namelijk dat mijn woorden je aansteken en dat je er ook op gaat letten. Als je eenmaal gehinderd bent, aldus een deskundige, dan blijf je gehinderd. Ofwel: als je het eenmaal hoort, kun je het niet meer niet horen. Voor mij is het kwaad al geschied. Er is geen vlucht meer boven de omgeving die me ontgaat. Elke waarneming van gerommel in de lucht heeft een emotionele lading gekregen. Het weinig aanlokkelijke perspectief dat het in de toekomst elke dag de hele dag zo doorgaat speelt daarbij een belangrijke rol.

Het is nog onduidelijk welke mensen precies getroffen gaan worden, waar de route komt. Het kabinet houdt de kaarten nog voor de borst als het om de uitwerking van de plannen gaat. Omwonenden worden niet betrokken bij het traject en niet gehoord door minister Madlener, die zijn oren schaamteloos laat hangen naar de lobby van vliegbedrijven. Het is pijnlijk te merken dat het welzijn en welbevinden van zovelen nauwelijks meetelt bij de beslissing koste wat kost uit te breiden. Dan heb ik het nog niet eens gehad over de schade voor het klimaat.

Mark Verhoogt

stop4deroute.nl
Heb je de petitie al getekend?

Strijd

Ondanks dat ik geen zware gebruiker ben, kom ik gemiddeld toch nog aan anderhalf uur per dag. Eerder dan die tijd gaat het me om het steeds weer oppakken en die thuisknop indrukken, vaak ongewild en meestal onnodig. Het is een gewoonte die erom schreeuwt te worden doorbroken, al is het alleen maar om weer bewust te zijn van de plaats die het apparaat heeft ingenomen. Of heeft gekregen, van mij, ik doe het zelf, of toch niet helemaal, er zijn subtiele en minder subtiele mechanismes aan het werk. Het is goed om die helder te krijgen.

Ik neem daarom een week vakantie van mijn telefoon. In plaats van hem om de haverklap te raadplegen, ben ik van plan dat nog maar twee keer per dag te doen, rond het middaguur en na het avondeten. Bellen en gebeld worden mag nog, dat doe ik toch al erg weinig. De apps die ik het meest gebruik, die van NRC en NOS, kunnen wel even zonder mij. Ik heb tijdelijk Teletekst geïnstalleerd, voor een snelle blik op de hoofdlijnen van het nieuws, de kabinetsval zal me niet ontgaan. Op de beperkte gebruiksmomenten krijgen bij voorkeur verder alleen Whatsapp en de mail mijn aandacht.

Het idee voor deze telefoonretraite komt van de documentaireserie Schermstrijd. Filosoof en journalist Doortje Smithuijsen portretteert zeven jongeren die negen tot dertien(!) uur per dag online zijn. De vraag rees of er sprake was van verslaving, of deze jonge mensen nog zonder zouden kunnen. Ze kregen het voorstel om mee te doen aan een experiment. De opzet was simpel: leg een week lang je telefoon aan de kant, raak hem niet aan, schakel hem uit. Zes van de zeven durfden het aan. Een van hen moest eerst, voordat ze cold turkey ging, snel googelen hoe dat moest, haar mobiel uitzetten. Ze hadden het allemaal moeilijk, zoals te verwachten viel. Helaas kwam nauwelijks aan bod hoe het de deelnemers na die week verging. Gingen ze op de oude voet verder of veranderde er iets in hun gedrag? Dat leek me juist interessant om te weten.

Blij toe dat ik er niet zo diep in zit. Maar toch: de korte afleiding, de verstrooiing, de shotjes dopamine die de telefoon biedt, lijk ik nodig te hebben. Het gaat te ver in dit geval, in mijn geval, om van verslaving te spreken, daar komt meer bij kijken, maar elementen ervan zijn te herkennen. Telefoongebruik is soms ook, al dan niet bewust, weglopen voor iets, kiezen voor het gemak van de instant verlichting van het scherm.

Nu deze schrijfsessie er bijna op zit, begint er alweer wat te kriebelen, ontstaat een eerste aanzet van een beweging, zoeken mijn ogen het apparaat, sorteert mijn geest voor op controleren of er berichtjes zijn, nieuwsitems of misschien een opinie. Dat gaat nu niet. Wat zal ik doen? Wat kan ik met de vrijgekomen tijd? Eerst een moment alleen maar zitten, lijkt me goed, en de leegte toelaten.

Protest

Een voormalig schoolgebouwtje hier om de hoek, waar een groep Oekraïense vluchtelingen een tijdje onderdak had, is ingepakt in steigers. Schilders geven de buitenkant een goeie lik verf en binnen doen bouwvakkers enkele laatste aanpassingen. De gemeente, die eigenaar is, wil er 37 studenten huisvesten, al lijkt de vergunning voor de nieuwe bestemming nog niet helemaal rond.

Een paar omwonenden zijn bang voor overlast en dreigen het plan te torpederen. Die buurtgenoten hebben de gemeenteraad over de kwestie aangeschreven. Slim bedacht, goeie zet.

De eenpersoonsfractie van een plaatselijke partij zette er vervolgens de tanden in. Het raadslid heeft in omliggende straten aangebeld en bewoners gevraagd of ze ook problemen voorzagen. Het is maar net hoe je het stelt. Namens de partij hangen er nu spandoeken aan de hekken rond het gebouw met de tekst: ‘ongeschikt voor studentenbewoning’. Volgens het raadslid (ik heb het haar per mail gevraagd) is toekomstige huisvesting er ‘ongeschikt’, niet omdat het te klein is of omdat het dak lekt of wat dan ook, maar alleen omdat omwonenden bezwaar hebben. Zo is het cirkeltje snel rond.

Het lijkt mij juist een heel goed idee om studenten daar een plek te bieden, sowieso om het gebouw een nieuwe bestemming te geven en het niet te laten verpieteren. Het zou jammer zijn om deze kans te laten liggen. Wat jong bloed erbij in de wijk kan helemaal geen kwaad. Het zullen geen mensen zijn die de hele tijd brallen, zuipen en feesten, waar de angst van de buren vanuit een stereotiep beeld wellicht op gebaseerd is. Een dispuut van het corps heeft op deze locatie, diep in Overvecht, weinig te zoeken. Eerder zie ik een gevarieerde verzameling serieuze, hardwerkende studenten voor me. Als die al iets teweegbrengen zal het, veel eerder dan een verstoring, een verrijking zijn.

Daar komt bij, over het grijpen van kansen gesproken, dat er over de hele linie een schreeuwend tekort aan woonruimte is. Dat behoeft geen toelichting. Ieder initiatief om een paar studenten blij te maken met een kamer is welkom.

Het raadslid is met haar gemakkelijke boodschap achter de bewoners gaan staan, daar spint ze goed garen bij, maar de eventuele toekomstige bewoners mogen wat haar betreft in de kou blijven.

Aangezien nog niet bekend is wie het zijn, hebben zij geen stem in dit verhaal. Die stem neem ik dan maar voor mijn rekening. Alleen weet ik nog niet precies hoe. Hoe protesteer je tegen protest? Hoe maak je bezwaar tegen bezwaar? Er ontstaat een mogelijkheid. Vlak voor het ter perse gaan van dit blog, ik hoor het geratel al, bereikt me het bericht dat er een inloopavond komt over het plan. Omdat ik mondeling veel minder sterk ben dan schriftelijk, zal mijn bijdrage kort zijn, op luide toon: ‘Ik ben voor, laat maar komen die lui, leuk!’

Mobiel

Deze week heb ik mijn rijbewijs aangevraagd. Ik hoefde niet eens over een stippellijn te lopen of een ogentest te doen. Al jaren rij ik geen auto, ik weet niet meer hoelang precies, maar daar vroeg de dame niet naar. Ik hoefde geen verkeersborden te benoemen of te beloven voorzichtig te zijn. Ik hoefde alleen maar een recente, gelijkende pasfoto af te geven (‘Wilt u heel even uw pet afdoen, zodat ik kan zien of u het bent?’) en een krabbel te zetten op een formulier. Komende week mag ik het roze pasje ophalen.

Het oude was ik ooit kwijtgeraakt, waarschijnlijk uit mijn broekzak geglipt toen ik het een keer bij wijze van ID bij me droeg. Omdat ik het rijbewijs al niet meer gebruikte waar het voor bedoeld was, aantonen dat ik kon autorijden, besloot ik het maar zo te laten. Melanie rijdt. En sinds een paar maanden onze oudste ook.

We bezitten geen auto. Dat zouden meer mensen moeten doen. We hebben een abonnement op een deelauto. Er staat een exemplaar om de hoek. We besluiten nooit lichtvaardig tot een autorit en als we dan toch gaan, vraag ik me onderweg altijd af waar al die andere mensen in hemelsnaam naartoe denken te moeten. Mobiliteit heeft schrikbarende vormen aangenomen.

Dat indachtig ligt het niet voor de hand dat ik weer achter het stuur kruip. Elke automobilist minder is mooi meegenomen. De aanleiding om toch bij de gemeentelijke balie langs te gaan was een vrijwilligersvacature. In Overvecht en enkele aangrenzende wijken bestaat een taxiservice voor minder mobiele mensen, lees: ouderen. Voor een klein bedrag worden ze thuis opgehaald en naar het winkelcentrum, de huisarts of het ziekenhuis gebracht. Of ze kunnen bij iemand op visite. De betreffende organisatie zoekt chauffeurs, waarbij een geldig rijbewijs vanzelfsprekend een vereiste is.

Het is niet verantwoord als ik nu ineens alleen met een auto op pad zou gaan, laat staan met een passagier op leeftijd erbij, of hoe oud dan ook. Dus ga ik op zoek naar iemand, een professional, die me weer een beetje op weg kan helpen. Aan invoegen en inhalen op de snelweg heb ik bijvoorbeeld nog steeds een broertje dood. Daar is wat oefening nodig om weer vertrouwen te krijgen. Verder zie ik weinig moeilijkheden; koppeling, rem en gas zal ik vast nog kunnen vinden.

Het is maar de vraag of ik daadwerkelijk aan de slag ga bij de buurttaxi. Aan dat baantje kleven nog wat mentale haken en ogen, zeg maar gerust dat er beren op de weg zijn. Dat ik er met het nieuwe rijbewijs alvast eentje heb geschoten, schept een kans.

Schaal

Ik weet nog waar het was, langs de Moezeldreef, maar niet in welk jaar en ook niet in welk jaargetijde. Uit het schemerdonker rond de avondspits zou af te leiden zijn dat het niet hartje zomer of winter betrof, maar een tussenseizoen. Tussen de weg en het fietspad groeiden lage struiken. Ik liep over het voetpad ernaast en zong. Soms bijna schreeuwend, dan weer fluisterend vulde mijn stem naadloos de energie van het voorbijrijdende verkeer aan. Mijn lichaam paste zich al wandelend ook aan, wat resulteerde in een onregelmatige tred en soms een draai om mijn verticale as. Het zou goed kunnen dat ik nu en dan met een arm boven mijn hoofd zwaaide. Alles om, geheel intuïtief, harmonie in dat stukje van het universum te bewerkstelligen, of te behouden. Het lukte. Zonder dat zij zich ervan bewust waren begeleidde ik de automobilisten veilig huiswaarts.

Het is een geïsoleerde herinnering; wat eraan voorafging ben ik kwijt, net als wat erop volgde. Het lijkt, als ik eraan terugdenk, eerder een droombeeld dan iets uit de realiteit. Het lijkt ook bijna een ander dan ikzelf die dat meemaakte. Ik was het wel. Ik verkeerde op dat moment in een staat van extreem hoge gevoeligheid. Meestal heb ik dat niet, dat uitermate openstaan, maar het is wel vaker voorgekomen. Langer geleden liep het een paar keer erg uit de hand en waren opnames nodig. Lang en moeizaam herstel volgde. Recenter kon ik het opvangen met rust nemen en extra medicatie. Het zou niet realistisch zijn te denken dat het voortaan wegblijft.

De diagnose die erbij hoort is schizoaffectieve stoornis, een indrukwekkend label dat eigenlijk weinig zegt. Het omkadert vooral een hokje, een ruimte voor de enkeling, apart van alle anderen die dat niet hebben.

Maar er is iets aan het verschuiven in de psychiatrie. Er ontstaat een nieuwe manier om naar psychisch lijden te kijken, onder meer gepropageerd door de vooruitstrevende psychiater Jim van Os. Hij legde het onlangs haarfijn uit in Het Marathoninterview op Radio 1 (ook als podcast beschikbaar). Diagnoses zijn volgens hem maar nattevingerwerk en kunnen beter afgeschaft worden. Het is veel beter om een schaal te hanteren om een bepaalde gevoeligheid aan te duiden, zoals autisme een spectrum kent.  Voor mij geldt dan dat ik psychosegevoelig ben. In plaats van bipolair ben ik bovendien stemmingsgevoelig. En vooruit, om het plaatje compleet te maken: geen angst- en paniekstoornis maar angstgevoelig. Kortom: gevoelig.

Het is niet alleen maar het beestje een andere naam geven, het is een heel andere visie, want zoals iedereen wel iets autistisch heeft, al is het vaak heel weinig, zit ieder mens ook ergens op de andere genoemde schalen van gevoeligheid. Door dat te onderkennen verdwijnt het harde onderscheid tussen mensen die er veel onder te lijden hebben en mensen die minder moeite ondervinden. Omdat het ook impliceert dat we meer bij elkaar horen dan volgens de oude zienswijze, ervaar ik dat als heel troostrijk.

Tafeltje

De gedragstherapie verlangde dat we samen eropuit gingen, de psycholoog en ik. We zouden mij blootstellen aan uitdagende situaties. Tot dan toe hadden we steeds tegenover elkaar gezeten in de wat zakelijke spreekkamer. Ze wist niet half hoeveel een uitstapje met haar naar de nabijgelegen lunchroom van mij zou vragen. Ik moest ter plekke met voornamelijk drie dingen overweg.

Ten eerste, waar het om te doen was, het zitten in een ruimte met mensen om me heen. We hadden vooraf afgesproken dat zij een tafeltje zou kiezen, zodat ik niet ontwijkend kon handelen. We kwamen bij het raam te zitten. Het was er niet stampvol, maar er waren toch aardig wat andere mensen. Het kon zomaar gebeuren dat iemand iets zei of deed wat met mij te maken had. Dat ik inmiddels maar al te goed wist dat zoiets mijn interpretatie was, wilde nog niet zeggen dat ik het niet meer dacht. Niet zelden zag ik er een bijbedoeling in van de ander, en van die keren meestal een terechtwijzing. Hier ontkwam ik niet aan de confrontatie en ik zat daardoor verre van op mijn gemak.

We bespraken ondertussen, en dat was het tweede punt, wat ik in het voorbije halfjaar had geleerd. We zagen elkaar in die periode wekelijks. Tijdens het traject stelden mijn motivatie en zelfkennis me in staat snel grote stappen te zetten. Soms liep ik puur op intuïtie al vooruit op wat we tijdens de sessies behandelden. Haar complimenten waren qua aantal en uitwerking niet gering. Zij en ik, we raakten gaandeweg steeds beter op elkaar ingespeeld. Dat nam niet weg dat ze in die lunchroom nog lastige vragen stelde. Op zo gedempt mogelijke toon probeerde ik ze te beantwoorden.

Daar kwam de derde moeilijkheid bij, namelijk dat ik een lichte crush op haar had. Dat mocht geen zware worden. Bij deze omstandigheden, die wel iets weg hadden van een date, bleek dat niet eens zo eenvoudig. Bij mijn weten gaf ik geen signalen, maar op dat vlak zou er weleens een lacune in mijn zelfkennis kunnen zitten. Misschien was het niet zo erg. Zij wist natuurlijk ook dat er iets tussen cliënt en behandelaar kan groeien. En kon ik het helpen dat ik makkelijk voor mensen val, met name vrouwen, en dan vooral jonge knappe, en al helemaal als ze niet-aflatend mij hun volle aandacht schenken? Zo bezien was er eigenlijk geen ontkomen aan geweest.

Een week later stelde ze voor om nog een keer samen op stap te gaan. Tot mijn opluchting volstond het noemen van de eerste twee moeilijkheden om haar op andere gedachten te brengen. Ik stelde meteen voor om zelfstandig weer spannende situaties op te zoeken. Dan zou ik daar nadien wel verslag van doen. In de overzichtelijkheid van de spreekkamer, dacht ik, met de grote tafel tussen ons in.