Nest

Het is koeler dan in het weekend. Het waait meer. De bladeren van de boomkruinen verderop laten afwisselend hun lichte en donkere kant zien. Dichterbij, op het verpieterde gras, scharrelt een merel. De luie tuinstoelen staan er nog. Naast de mijne ligt een bundel met columns van Martin Bril. Bijna uit. Op het gras na is de tuin nog groen. De stam van de blauweregen heeft de hoekpaal van de pergola in een wurggreep. De plant heeft dit jaar, na tien jaar groeien, voor het eerst een beetje gebloeid; dat was in het voorjaar. In de beschutting van de bladeren is vanochtend een stel houtduiven begonnen met de bouw van een nest. Eentje vliegt steeds weg en komt terug met een takje in de snavel, terwijl de ander een plek op het liggende deel van de pergola heeft gevonden en daar blijft zitten.

Die duif koert zachtjes.

Van het nabijgelegen schoolplein stijgt gegil op, nu en dan op het hysterische af. Het speelkwartier is begonnen. Ik stel me de openzwaaiende deuren voor en de kinderen die naar buiten stromen, eindelijk vrij, voor even, tot de zoemer. Soms, maar dan moet het stiller zijn, hoor je ook de schommels op het schoolplein, die wel een drupje olie kunnen gebruiken. Weer zo’n uithaal, ik vermoed van een meisje. De rustige leerlingen hoor ik hier natuurlijk niet.

Daar komt een nieuw takje. Het zijn slordige bouwers. De meeste takjes zijn veel te groot voor het nest in aanbouw. Ze vallen eronder op de tegels. Daar ligt al een hele verzameling afgekeurd bouwmateriaal. Ik zit op de eerste rang om de vorderingen te volgen.

Het plan was geweest om vanochtend te zwemmen. Geen zin. In plaats daarvan belandde ik met een kop koffie en dat boek in deze stoel. De koffie is op, de smaak blijft. Boven me zweeft geruisloos een ooievaar, even later ratelt een sportvliegtuig voorbij, weer gevolgd door een lijnvlucht, die laatste alleen hoorbaar, het kan ook een charter zijn. Daar valt weer een takje op de tegels. De bouw zou vlotter gaan als die ene duif de juiste lengtes aanleverde. Dat is gelukkig niet mijn zaak. Toch, raar moment, eind juni, om aan gezinsuitbreiding te denken. Ze zullen het wel weten. Daar zijn het dieren voor. Aha, daar is het gepiep.

Dat miste ik nog. Mijn aandacht gaat nu pas naar het geraas van de zagen, de boren en wat al niet. De renovatie van de flats hierachter nadert haar voltooiing. Het gepiep is afkomstig van een voertuig, weet ik, dat voor meerdere taken inzetbaar is. In z’n achteruit geeft het een waarschuwend signaal, waar ik me al maanden aan erger, vooral ’s ochtends vroeg in bed, maar nu niet, nu kan ik het prima hebben. De duiven storen zich er ook niet aan, die bouwen voort. Het is al met al een uitzonderlijke maandagmorgen, gedenkwaardig eigenlijk, die ik toch, als ik niet oplet, zomaar zou kunnen vergeten.

Een dag later laten de duiven zich niet meer zien, nergens te bekennen, een nest ook niet. Was het een droom? De inmiddels op de tegels kapot gelopen takjes, nu wel op maat, getuigen van niet.

Uitnodiging

Een goede crisis hoeft niet lang te duren. Voor mijn laatste was anderhalve week genoeg, wat overigens niets over de diepte ervan zegt. Van buiten gezien was het een manische opstoot, die veel in zich had om uit te groeien tot een psychose. Alle zeilen moesten bij om echt erg te voorkomen. Of ze moesten juist gestreken, om de vaart eruit te halen. Het was nogal een beweging waarin ik was beland.

Het is ondoenlijk, al wil ik het nog zo graag, te omvatten wat die dagen me hebben gebracht. Ik weet al niet meer wat er door me heen ging, met welke uitnodiging het universum nou precies kwam. Het is als een droom. Van het onderdompelen in die stroom herinner ik me vooral dat het ondanks de ellende een hele rijkdom in zich had.

Ik blijf daarom zoeken naar geschikte woorden. Vermoedelijk moet ik ervoor terug naar een middag bij de plas. Doorgewinterde zwemmer Willem was naar het veld gekomen en had, na wat dralen en niet om een bepaalde reden, besloten op de kant te blijven. Melani, winterzwemmer en schrijver, was onder de indruk en repte van ‘de moed om het niet te doen’. Dat klonk goed, vond ik. Zij vond het oké als ik het eens wilde gebruiken.

De frase kwam op en bleef me bij tijdens de recente verwarrende periode. In alle bescheidenheid durf ik te zeggen dat die zo kort was vanwege mijn grote moed het niet te doen, er niet op in te gaan.

Jong

Ik loop drie jongens voorbij, waaronder dat dikkerdje uit jeugdserie Spangas. Tijdens het passeren lacht hij naar me. Ik grijp hem vast en dol wat met hem. Het volgende moment wandel ik op een pad langs de snelweg. Bij een brug over het water zie ik een ander groepje jongeren. Het is inmiddels donker. Op mijn vraag of ze staan te wachten antwoorden ze bevestigend. De brug gaat open. De boot die erdoor vaart is niet zichtbaar vanaf onze positie. Even later wel. Het is een zeilboot zonder mast met twee jongens erin. De brug had niet open gehoeven. Het is een eerbetoon van de brugwachter. Het bootje draait het kanaal op en schampt aan de overkant de kade. Vervolgens sta ik in een overdekt winkelcentrum voor een gesloten supermarkt. De transparante rolluiken zijn bewerkt met graffiti. Tussen de verf door zijn medewerkers te zien, druk in de weer. Men vraagt mij naar boven te gaan. Er staan proefjes opgesteld: bekerglazen met rode vloeistof. De anderen zijn ermee bezig. De bedoeling is me niet duidelijk. Een student komt naar me toe en probeert vergeefs uit te leggen hoe het in z’n werk gaat. Ik opper hardop dat het veel te ingewikkeld is. De student sist en maant me tot stilte, opdat de professor het niet hoort. De wekker gaat. Ik strompel de trap af, klap de laptop open en begin te typen. Onder meer bovenstaande. Bij het teruglezen komt de vraag op of dit het eigenlijke leven is of dat.