Uitnodiging

Een goede crisis hoeft niet lang te duren. Voor mijn laatste was anderhalve week genoeg, wat overigens niets over de diepte ervan zegt. Van buiten gezien was het een manische opstoot, die veel in zich had om uit te groeien tot een psychose. Alle zeilen moesten bij om echt erg te voorkomen. Of ze moesten juist gestreken, om de vaart eruit te halen. Het was nogal een beweging waarin ik was beland.

Het is ondoenlijk, al wil ik het nog zo graag, te omvatten wat die dagen me hebben gebracht. Ik weet al niet meer wat er door me heen ging, met welke uitnodiging het universum nou precies kwam. Het is als een droom. Van het onderdompelen in die stroom herinner ik me vooral dat het ondanks de ellende een hele rijkdom in zich had.

Ik blijf daarom zoeken naar geschikte woorden. Vermoedelijk moet ik ervoor terug naar een middag bij de plas. Doorgewinterde zwemmer Willem was naar het veld gekomen en had, na wat dralen en niet om een bepaalde reden, besloten op de kant te blijven. Melani, winterzwemmer en schrijver, was onder de indruk en repte van ‘de moed om het niet te doen’. Dat klonk goed, vond ik. Zij vond het oké als ik het eens wilde gebruiken.

De frase kwam op en bleef me bij tijdens de recente verwarrende periode. In alle bescheidenheid durf ik te zeggen dat die zo kort was vanwege mijn grote moed het niet te doen, er niet op in te gaan.

Jong

Ik loop drie jongens voorbij, waaronder dat dikkerdje uit jeugdserie Spangas. Tijdens het passeren lacht hij naar me. Ik grijp hem vast en dol wat met hem. Het volgende moment wandel ik op een pad langs de snelweg. Bij een brug over het water zie ik een ander groepje jongeren. Het is inmiddels donker. Op mijn vraag of ze staan te wachten antwoorden ze bevestigend. De brug gaat open. De boot die erdoor vaart is niet zichtbaar vanaf onze positie. Even later wel. Het is een zeilboot zonder mast met twee jongens erin. De brug had niet open gehoeven. Het is een eerbetoon van de brugwachter. Het bootje draait het kanaal op en schampt aan de overkant de kade. Vervolgens sta ik in een overdekt winkelcentrum voor een gesloten supermarkt. De transparante rolluiken zijn bewerkt met graffiti. Tussen de verf door zijn medewerkers te zien, druk in de weer. Men vraagt mij naar boven te gaan. Er staan proefjes opgesteld: bekerglazen met rode vloeistof. De anderen zijn ermee bezig. De bedoeling is me niet duidelijk. Een student komt naar me toe en probeert vergeefs uit te leggen hoe het in z’n werk gaat. Ik opper hardop dat het veel te ingewikkeld is. De student sist en maant me tot stilte, opdat de professor het niet hoort. De wekker gaat. Ik strompel de trap af, klap de laptop open en begin te typen. Onder meer bovenstaande. Bij het teruglezen komt de vraag op of dit het eigenlijke leven is of dat.