Hospitaleros

Op weg naar Deventer voor een ontmoeting met een vriendin zat ik in een vierzits met mijn rug naar de rijrichting. Liever keek ik in de trein vooruit, maar de laagstaande zon straalde onbarmhartig door het vuile raam. Om niet voortdurend met mijn ogen te hoeven knijpen was ik kort na vertrek naar deze kant verkast. Mijn jas, muts en sjaal lagen op de bank tegenover me. Aan de andere zijde van het gangpad haalden vier vriendinnen herinneringen op aan skiklasjes. Er was niets om me aan te ergeren, dat mocht ook weleens.

Bij de stop in Apeldoorn stapte een wat ouder stel de coupé binnen, zeventigers. Ze hadden hun zinnen gezet op de zitplaatsen tegenover mij. De man wees op mijn spullen en vroeg met een minimaal aantal woorden, eigenlijk geen, alleen ‘ahum’, of ik die wilde verwijderen. Ik nam ze op schoot. Zij namen plaats.

Ieder van hen had een nauwelijks gevulde rugzak bij zich, met wandelstokken onder de bandjes aan de zijkant. Ze droegen hoge wandelschoenen.

Het is niet mijn gewoonte gesprekjes met vreemden te beginnen; wellicht moet ik dat vaker doen. Het schijnt dat je er een gelukkiger mens van wordt. Het gebeurde bijna buiten mijn wil om dat ik vroeg naar het voor de hand liggende: of ze gingen wandelen. Dat gingen ze.

Na een vervolgvraag werd het stel toeschietelijker. Ze waren op weg naar een locatie in de natuur om daar een cursus hospitaleren te volgen (niet te verwarren met ‘hospitaliseren’, wat ik eerst deed). Ze wilden leren hoe je een herberg langs de Camino beheert en pelgrims verwelkomt. De cursus was bedoeld voor mensen die de tocht zelf al gedaan hadden.

Ik vertelde in ’96 de reis te hebben ondernomen, te voet vanuit Utrecht. Voor het gemak liet ik deze keer achterwege dat ik in Frankrijk een flink stuk had gelift; doet er ook niet toe. De man zei: ‘Dat zou ik nooit in mijn eentje durven.’ ‘Ik ook niet meer,’ reageerde ik: ‘het zal jeugdige overmoed geweest zijn, ik was begin twintig.’

De trein reed. We belandden in een serieuze conversatie, wisselden wat ideeën en ervaringen uit. Later zag ik op de reisplanner dat het ritje tien minuten had geduurd; het leek langer.

De vrouw vroeg, toen we bijna mijn bestemming bereikten: ‘Wat heeft de wandeltocht je gebracht?’ Ik vond het te ver voeren om daar op in te gaan, maar hoorde me toch beginnen. Hoewel het in mijn huidige leven een povere rol speelt – ik ga voor zekerheid – bracht ik het oude liedje ten gehore: ‘Ik heb geleerd om te vertrouwen op de voorzienigheid; dat wat nodig is dient zich aan.’ Daar konden de hospitaleros in spe wel wat mee.

Als toegift debiteerde ik: ‘Naar analogie van wat bekend is over dieven kun je stellen: eens een pelgrim, altijd een pelgrim. De reis is zonder einde.’ Het was de hoogste tijd voor de conducteur om mijn station om te roepen en mij te stoppen.

Moeten

Maandagochtend in de trein naar Baarn moest ik ineens poepen. De voorgaande dagen was het er niet van gekomen om uitgebreid naar de wc te gaan, dus zo onverwacht kwam het ook weer niet. Ik raakte een beetje in paniek, met het vorderen van de reis steeds meer.

Ik was op Overvecht ingestapt. Kort daarna kwam het opzetten. Bij ieder tussenliggend station overwoog ik uit te stappen om de eerstvolgende trein terug te nemen. Bij Bilthoven en Den Dolder hield ik me nog in. Vooral op Soest-Zuid was de verleiding groot. Daar stonden al aardig wat mensen te wachten, kennelijk op de sprinter in de tegengestelde richting. Zonder lang wachten zou ik terug kunnen. Ik was al opgestaan van de treinbank en op weg naar de deur, toen ik bedacht dat ik me niet door angst moest laten leiden.

De angst was dat ik de hele wandeling nodig zou moeten, daar kwam het op neer, heel simpel. Ik was weer gaan zitten en probeerde het over me heen te laten komen. De ervaring, de vele ervaring inmiddels, leert dat het altijd weer voorbijgaat. Maar vreemd genoeg helpt dat besef niet om het sneller voorbij te laten gaan. Hooguit zet het me aan om vol te houden, me niet volledig mee te laten sleuren.

Uit het raam turend nam ik mijn opties door. Gebruikmaken van het toilet aan boord viel meteen af. Los nog van de vermoedelijke ranzigheid van dat hokje schatte ik in te weinig tijd te hebben tot het eindpunt van de rit. De volgende mogelijkheid bevond zich daar. Naast station Baarn wist ik een eetcafé. Ik heb vaak bij horecagelegenheden geplast, maar er nog nooit een grote boodschap gedaan, zou dit de eerste keer kunnen zijn. Of moest ik wachten tot in het bos en daar ergens hurken? Dan was er niets om mijn billen mee af te vegen. Sowieso was de vraag of het in een dergelijke setting zou lukken om te presteren.

Ik blijf hopen een keer verlost te zijn van de zenuwen over dit soort dingen. De gemene deler is het mogelijke verlies van controle. Alles kan een trigger zijn, je kunt het van tevoren niet verzinnen. Ik zou er heel wat voor over hebben om een keer geheel ontspannen op pad te kunnen.

De trein arriveerde, ik checkte uit op het perron en begon te lopen. Dat maakte al een heel verschil ten opzichte van het zitten in de coupé. Blijkbaar ging er een signaal naar beneden dat nu niet het moment was om te ontlasten. De paniek ebde ook weg. Het eetcafé hoefde niet meer op een bezoek van mij te rekenen en ook het bos bleef een bijdrage bespaard. Ik liet een paar scheten, dat was alles. (Ik moet nog wel leren om eerst om te kijken, en niet pas naderhand.)

Button

Ik denk erover buttons te laten maken. Vijftig stuks lijkt me een mooi aantal, eentje om zelf te dragen, de rest om weg te geven. Ik heb al een paar mensen op het oog die interesse zouden kunnen hebben. Het is wel de bedoeling dat ze ergens opgespeld worden en niet in een fruitschaal of keukenla belanden. Zulke voorwerpen vallen toch al onder de categorie ‘van die prullen waar de wereld aan ten onder gaat’. Dat neem ik in mijn overweging mee; het doel weegt in dit geval zwaarder dan de schade die het middel veroorzaakt, denk ik.

De opdruk wordt een eenvoudig ontwerp met alleen tekst, bestaande uit vier woorden. In zwart is prima. Voor de achtergrond had ik blauw in gedachten, als de hemel op een stralende dag. Het luistert niet zo nauw. Het gaat erom dat de strekking van die woorden duidelijk is. Ik twijfel tussen Nederlands en Engels, qua aantal komt dat overeen. Ook ben ik er nog niet helemaal uit wat de afmetingen van de buttons zouden moeten zijn. Ze mogen niet al te nadrukkelijk aanwezig zijn, een beetje subtiel. Het is al de vraag waarom ik hier zo nodig mee naar buiten moet, waarom ik niet gewoon in stilte doe wat ik doe. Er moet blijkbaar een uithangbordje bij.

De aanleiding voor deze actie ontkiemde een half leven geleden. Ik las toen een boek over een vrouw die meerdere keren te voet de VS had doorkruist. Ze liet daartoe al haar bezittingen achter, liep tot ze onderdak kreeg en vastte tot haar eten werd aangeboden. Ze overleed tragisch in 1981 bij een auto-ongeluk, toen ze naar een plek voor een lezing werd gereden. Voorafgaand aan mijn tocht naar Santiago de Compostela had een vriend me haar boek gegeven. Dat ben ik kwijt, helaas, want voorin had hij iets geschreven. Het leek op: ‘dat iets hiervan in je hart mag resoneren’.

Ik wandel de laatste tijd weer meer dan voorheen. Onlangs, tijdens een van mijn rondjes door het Noorderpark, herinnerde het zwaaien van mijn armen aan het zwaaien van de armen van die vrouw. Dat is des te opmerkelijker omdat ik nooit bewegend beeld van haar heb gezien. Sinds die echo is ze vaker bij me. Het wandelen doet me sowieso al goed. Het brengt me onverwacht veel evenwicht. Heel voorzichtig, juist dat evenwicht in de gaten houdend, kan ik het zelfs oprekken tot iets groters, iets dat reikt van mijn binnenste tot de verste uithoeken van het universum, iets wat er altijd is, hoe vertroebeld ook door hoe het er in de wereld aan toegaat.

Peace Pilgrim, zoals die vrouw zich noemde, zou daar mogelijk mee hebben ingestemd. Ze is al die tijd sluimerend aanwezig, en soms meer manifest. Ik doe haar in heel veel niet na; dat zou niet goed zijn voor mijn gezondheid, en niet voor mijn relatie. Maar zo is het me aan komen waaien. Ik doe het er maar mee, ik doe maar mee. Ik loop zomaar, en voor het plezier en de nodige beweging en, en dat past mooi op die button, ik loop voor vrede.

Revalidatie

Eind oktober had ik ineens hartklachten. Toen het tijdens een wandeling bij Amerongen ontzettend veel moeite kostte om heuveltjes op te komen, wist ik nog niet dat dat daarmee samenhing. ’s Avonds zou ik mijn bloeddruk meten, misschien was die te laag. Dat viel mee. Het apparaat gaf ook mijn polsfrequentie weer. Die alarmeerde me wel. Ik belde de huisartsenpost, slechts voor advies, maar kon via die tussenstop meteen door naar de Eerste Hart Hulp. Vervolgens lag ik een etmaal aan de monitor. De kwaal bleek sinusbradycardie te zijn, een trage en soms onregelmatige hartslag.

Behalve bij dat heuvelop lopen had ik in de voorafgaande week gemerkt dat ik op de fiets soms nauwelijks vooruitkwam. Dan had ik het tempo van een oud mannetje. Daar is niets mis mee, integendeel, zolang het niet tegen je eigen wil is. Ik wilde wel, maar kon niet. Mijn benen wilden niet. Bij het kleinste beetje tegenwind stond ik bijna stil. Terugkijkend was dat aan mijn trage hart te wijten. Dat zou in ieder geval heel goed kunnen.

In het ziekenhuis vroeg een verpleegkundige tegen het eind van de opname of ik het aandurfde om naar huis te gaan. Ja hoor, geen probleem. Later moest ik vaststellen dat dit wat overmoedig van me was geweest. De eerste dag ging goed. Daarna sloeg de paniek toe. Meer nog dan voor het lichaam is het ingrijpend voor de geest als zo’n vitaal orgaan, misschien het meest vitale, niet meer normaal functioneert. Ieder hobbeltje in mijn borst greep me naar de keel. Van die lage hartslag heb ik in de afgelopen maand eigenlijk maar enkele dagen last gehad, hooguit vier. Daar stond tegenover dat ik eerst maar kleine stukjes de deur uit durfde, bang dat ik om zou vallen. Na tien minuten lopen vond ik het wel genoeg en keerde ik terug.

Er begon een periode van revalidatie (op eigen houtje), die er vooral uit bestond om weer vertrouwen te krijgen. Ik ben niet zo’n fan van wilskracht, althans niet van verhalen daarover. Toch kan ik zeggen dat juist die de afgelopen weken z’n werk heeft gedaan. Ik wandel alweer meer dan twee uur. Zwemmen gaat goed, op doktersadvies even niet buiten maar in het zwembad. Roeien, ook indoor, doe ik vrijwel dagelijks.

Alleen dat fietsen wilde maar niet. Zwoegend bewoog ik door de straten, van bakker naar supermarkt, van huis naar zwembad, en oef, weer terug. Mijn benen wilden maar niet soepel rondgaan. Dat was des te opvallender omdat die andere dingen wel lukten. Soms schoot ik door de stroperigheid zelfs weer in lichte paniek, bang dat ik nooit mijn bestemming zou bereiken. Dit kon weleens blijvend zijn, was ook mijn vrees. Tot ik in een helder moment bedacht om mijn banden op te pompen. Moet je me nu eens zien gaan.

In de weer en aan de slag

Mijn bescheidenheid belet me niet te vermelden dat ik lang voor de hausse al in koud water zwom. De stek van mijn clubje is een veld bij de grootste van de Maarsseveense Plassen, zo’n drie kilometer van waar ik woon. Soms ga ik erheen op de fiets, soms te voet. De route voert onder meer door een natuurpark en over een beklinkerde weg, de Westbroekse Binnenweg.

Daar was het dat ik afgelopen zomer met een man in overall in gesprek raakte. De drie voorgaande dagen had ik hem aan het werk gezien bij een hek en was nieuwsgierig geworden naar de precieze aard van zijn bezigheden. Normaal ben ik er niet toe geneigd mensen vanuit het niets aan te spreken. Het zal een mild hypomane bui zijn geweest die er deze keer toe leidde dat ik het wel deed. De man reageerde vriendelijk, amicaal bijna, en maande me eerst om, met het oog op het risico aangereden te worden, van de weg af te komen. Daarna begon hij gebarend te vertellen dat het hek de toegang zou worden voor afvoerende vrachtwagens van de achtergelegen kas. De fundering diende te worden verstevigd.

Alle details van het maken van de bekisting en het storten van beton kwamen aan bod. Het ging me te snel om precies te volgen. Ik knikte maar. Ik kon me niet aan de indruk onttrekken dat de man meer aan het zeggen was dan de uitleg alleen. Je kent dat. Omdat het leeuwendeel van zulke extra betekenissen langs me heen gaat, heb ik er altijd moeite mee. Of misschien komt het doordat ik überhaupt denk dat er van extra betekenissen sprake is. In ieder geval zijn handwerkslieden er in mijn ogen uitermate bedreven in om een bouwwerk van metaforen op te trekken. Ondanks dat ik het maar deels begrijp, heb ik ontzag voor de wijsheid die erin schuilt.

Zelf heb ik, gezien mijn permanent voor arbeid afgekeurde staat, nooit voldoende met mijn handen kunnen werken om zoiets te ontwikkelen. Een blauwe maandag was ik hulpje van een hovenier, lang geleden, en ik ben een paar jaar fietskoerier geweest. Dat zijn de indrukwekkendste items op mijn cv als het om fysieke arbeid gaat. Schrijven, al is het pennen of tikken, is toch vooral hersenwerk.

De man raakte intussen niet uitgepraat. Het onderwerp fundering was al een tijdje achter de rug. Er was nog veel meer te vertellen, over de omgeving en andere van zijn werkzaamheden, en het leek erop dat hij wachtte tot ik hem zou onderbreken. Dat deed ik dan maar. Ik vertelde spontaan wat mij daar bracht, dat ik het jaar rond in de plas zwom, soms op de fiets ernaartoe en anders te voet. Hij reageerde met woorden die wel duidelijk waren en me sindsdien veel waard zijn. ‘Goed werk,’ zei hij, ‘mooi werk is dat.’

Dit verhaal verschijnt in het najaar in Plusminus, blad voor manisch-depressieven en betrokkenen. Een eerdere en kortere versie stond in MGT, voor winterzwemmers.

Energie

In het wilde weg coachen kan niet meer, zeker niet nadat Arjen Lubach er onlangs een fileermes overheen haalde. Het overschot aan coaches in Nederland is zo groot dat ze van ellende elkaar maar gaan coachen. Ze zijn er in vele soorten en maten, inderdaad soms op het belachelijke af. Had ik dat drie jaar geleden kunnen weten? Denk het wel. Toch had ik het niet in de gaten en noemde ik mezelf wandelcoach. Het zit inmiddels verankerd in de uitingen waarmee ik mijn praktijk onder de aandacht probeer te brengen, bijvoorbeeld in de domeinnaam.

Hoe zou ik het dan willen noemen? Als ik flyers rondbreng en mensen vragen ernaar, zeg ik het meestal zo: ‘Ik verzorg individuele wandelingen voor mensen met een psychische kwetsbaarheid.’

Het is hoe dan ook lastig om voet aan de grond te krijgen. Ik heb wel een paar keer wandelingen verzorgd, voornamelijk voor mensen die ik al begeleidde als online schrijfcoach. (Verdraaid, dat ben ik ook nog. Ik kom er niet onderuit. Dan moeten een paar andere coaches er maar mee ophouden.) Die deelnemers van de cursus herstelverhaal wilden ter aanvulling of ter afsluiting van hun traject een keer met mij op pad. Prima. Dat was een beginnetje, waar vooralsnog weinig tot geen vervolg op is gekomen.

Ik moet aan de bak om bekendheid te geven aan mijn aanbod. Ik ben ervan overtuigd dat ik iets voor mensen kan betekenen (en het kost weinig), alleen moet ik eerst naar hen op zoek, opdat zij mij vinden. Zoiets. Zij kunnen natuurlijk net zo goed iets voor mij betekenen, zo zinvol is het wel om iets voor een ander te kunnen doen. Echter, zolang we elkaar niet treffen, valt er weinig te betekenen.

Sinds kort stap ik eens per week op de fiets met een stapel flyers in mijn tas, een handige wandeltas die over één schouder hangt, te leen van Melanie. Ik richt me vooral op instanties die met gezondheid te maken hebben, bij voorkeur geestelijke gezondheid. Een vriendin met een psychologiepraktijk, gevraagd naar tips voor locaties, meende dat flyeren niet veel effect heeft. Sociale media zouden meer opleveren. Daar werk ik ook aan, met mate. Voor nu voelt het vooral goed om er fysieke energie in te steken, die trappers rond te laten gaan op zoek naar klanten.

Het is een taai proces. De gedachte om het maar te laten zitten komt geregeld bij me op. Voor wie doe ik dit eigenlijk? Ik heb besloten me niet van de wijs te laten brengen door dat soort vragen. En of het nu ‘coachen’ heet of ‘wandelingen verzorgen’, er komt vast een keer de loop in. Of niet, dan heb ik toch gedaan wat ik kon.

Dus als je iemand bent of iemand kent die een keer wil wandelen: www.markwandelcoacht.nl

Avontuur

Het plan was om een driedaagse wandeling te maken. Binnen de provincie was ver genoeg. Ik had twee overnachtingen geboekt, de routes op mijn telefoon gedownload, een paklijst gemaakt, treintijden opgezocht en online alvast gekeken in welke restaurants ik zou eten en wat daar op de kaart stond. Aan de voorbereiding had het niet gelegen.

De gedachte achter het avontuur was om even alleen van huis te zijn. Juist in een goede relatie, hoef ik je niet te vertellen, is voldoende ruimte nodig. Ik heb sinds de laatste crisis, waar we nu vrij comfortabel het staartje van beleven, wat dingen ingebouwd om die ruimte te waarborgen. Het leek me goed om ook af en toe eropuit te gaan, te beginnen met deze keer.

De dag vooraf was ik zenuwachtig en vroeg ik mijn zus of ik haar onderweg, indien nodig, mocht bellen. Ik wilde Melanie daar niet mee lastigvallen. Even weg is even weg. Mijn zus was zo ruimhartig dat ze meteen voorstelde me op te halen als mocht blijken dat het echt niet ging. Dat leek me overdreven, maar goed, het idee gaf rust.

De eerste dag, een woensdag, zou een warme worden. Vooraf had ik al opgezien tegen de hoge temperaturen. Het pad ging grotendeels over open terrein. De zonnestralen zouden vrij spel hebben. Het waren niet echt de omstandigheden waar ik voor zou kiezen. Het moest maar.

Zo terdege als de trip was voorbereid, zo krachtig werkten van meet af aan de resterende onzekerheden me tegen. Na iets meer dan twee uur lopen belde ik, in de hoop dat de zenuwen dan zouden zakken, mijn zus. De zenuwen zakten niet. De toestand van mijn lijf bleef in golven aanschuren tegen paniek. Bij Tull en ’t Waal was een bankje in de schaduw. Ik geloofde er niet meer in dat een langere pauze de situatie zou verbeteren en belde nogmaals. Ze vroeg of het ook goed was als mijn zwager langskwam. Die plukte me een klein halfuur later van de route en bracht me terug naar Overvecht.

Melanie leefde mee met mijn teleurstelling. Ik was, eerlijk gezegd, alweer erg blij haar te zien. Na zo’n tijd.

Tieners

Tijdens een wandeling zagen we op een informatiebord het antwoord: augustus 2009. Een dag eerder op de fiets naast onze jongste had ik me hardop afgevraagd wanneer de grote natuurbrand in de duinen was geweest. Daarbij dacht ik aan een jaar of vijf geleden, hij aan meer. Het bleken er dus bijna twaalf.

Minimaal zo lang hebben we de gewoonte om in de lente dit gebied te bezoeken. Melanie en ik kunnen, ons door het bebouwde gedeelte bewegend, op veel plekken vaststellen dat we daar ooit een huisje hebben gehuurd. We zijn, zou je kunnen zeggen, gevorderde Schoorlgangers.

Ineens zijn we, het hoefde geen verrassing te zijn, met twee tieners op vakantie. Misschien is dit het laatste jaar dat we ze meekrijgen op deze trip, misschien ook niet.

De te ondernemen activiteiten veranderden naar gelang hun leeftijd. De schepjes en emmertjes hoeven niet meer mee naar het strand, een vlieger kan nog wel. Het valt erg mee hoe makkelijk de jongens het huisje verlaten voor een fietstocht of een stuk wandelen. Ze hebben intussen zelf in de gaten dat een hele dag aan hun schermpje gekluisterd niet tot bevrediging leidt. De bereidheid om een gezelschapsspel te doen blijkt ook hoog.

Het is zo vanzelfsprekend en tegelijkertijd een wonder om met een veertienjarige en een zestienjarige op stap te zijn, die zich langzaam beginnen los te weken en het toch heel fijn vinden om een midweek onder de hoede van hun vader en moeder te zijn.

Ook dat gaat onherroepelijk voorbij.

Als dit blog je bevalt, kun je hieronder inschrijven om het te volgen.

Anticiperen

Tot 1993 was het, bij afwezigheid van een voetpad, verplicht om links te lopen op een weg met ander verkeer. Zo heb ik het ook geleerd, niet omdat het een regel was, maar met een reden: als je daar loopt, dus tegen de stroom van het verkeer in, kun je auto’s en fietsers op jouw weghelft zien aankomen en daarop anticiperen. Daar is geen speld tussen te krijgen.

Rechtslopers, zoals ik ze voor het gemak maar even noem, doen me denken aan de ganzen net buiten de stad langs de Vecht. Die houden zich op bij de waterkant. Soms waggelen een paar, zich van geen gevaar bewust, de weg over. Ik hoef het adjectief niet te vermelden dat vaak aan de dieren wordt toegekend.

Het schijnt voor rechtslopers onnatuurlijk te voelen om de linkerkant van de weg te gebruiken. Het zal op z’n minst onaangenaam voelen als een achteropkomende automobilist verzuimt uit te wijken en een stap in de berm dan niet tot de mogelijkheden behoort. Het is ridicuul om dit risico te blijven nemen, terwijl het eenvoudig te minimaliseren is.

Mijn voorkeur blijft uitgaan naar lopen aan de linkerkant. Dat deden de meeste medewandelaars ook, totdat de massa zich vorig jaar noodgedwongen tot de wandelsport bekeerde. Er is geen houden aan. Het is om de haverklap uitwijken geblazen voor een stel potentiële doodsverachters.

Ondanks de keus van de meerderheid weiger ik om van kant te wisselen, tenzij we met z’n allen afspreken dat het overige verkeer dat ook doet.

Vlucht

Het gaat nooit vanzelfsprekend tijdens een wandeling. Diep vanbinnen blijf ik schuw als het om vreemden gaat. Daar komt bij dat voor mij ieder passeren een kleine ontmoeting is. Ik moet me bezighouden met hoe me tot de ander te verhouden. Dat uit zich meestal in de kwestie van wel of niet groeten en zo ja hoe. Ook niets zeggen is dan een besluit.

Het was altijd tamelijk rustig op mijn terrein. Aan het eind van de jaren nul, toen het nog in aanleg was, wandelde ik al in het polderpark achter onze wijk. Ik droomde mezelf pionier, zag een rol weggelegd als wegbereider, dichtte: Dit gras hier is landingsbaan. / Iedere spriet biedt plek / aan meerdere van ons. Als het ware nodigde ik mensen uit die het gebied niet kenden. Ik liet open waar de vlucht precies vandaan was.

Het is inmiddels filelopen, vooral in het weekend met goed weer,  bij gebrek aan mogelijkheid tot winkelen. Dat heb ik niet uit eigen ervaring. Ik begeef me er niet bij zulke omstandigheden. Melanie had zich er gewaagd en vertelde het me. En zij is veel milder als het gaat om drukte, ziet vooral het voordeel, namelijk dat die mensen ook lekker buiten zijn en in beweging.

Voor mij is er weinig plezier meer aan, zelfs doordeweeks, een tijdstip waarop het vroeger prima te doen was. Ik kom te veel mensen tegen.

Laat dit een les zijn: wees voorzichtig wat je wenst. Nu vlucht ik zelf. Naar dagen met regen.

Bestemming

Het was alweer even geleden dat ik naar de plas wandelde voor een duik, meestal fiets ik. Ik liep met de intentie alleen maar te wandelen, maar toch eigenlijk op zoek naar een bijzondere ervaring. Ik kon niet wachten tot die zich voordeed: een inzicht over het een of ander, een onverwacht voorval dat me met vreugde zou vervullen, een moment even alleen maar zijn en verder niets.

Intussen werkte ik er hard aan open te staan voor zoiets. Met veel geestkracht gaf ik gedachten die in de weg stonden een plek en probeerde ik ze achter me te laten. Er was overigens weinig dat me stoorde. Dat ene idee bleef echter hardnekkig aanwezig, namelijk dat ik iets van verlichting zocht, ik denk ook verlangde. Me daarop blindstarend bereikte ik niets.

Later die middag ging ik er, gezeten op mijn meditatiekussen, net zo hard mee door. Mijn adem was uiterst kalm, diep in de buik, en alles wees op een mogelijkheid, een doorbraakje. Mijn hele wezen klemde zich eraan vast. Hoewel ik ook wel geleerd heb die focus los te laten, bleef ik ermee bezig.

Een zinnetje kwam halverwege op dat ik anderhalve week eerder had meegekregen. Het werkte als een ventiel. Vriend Piet had verteld in 2004 een mail aan Iceman Wim Hof te hebben gestuurd. Hij wilde weten hoe hij in water van 10 graden het nog langer dan een kwartier zou kunnen uithouden. Het antwoord was simpel en gaat in veel situaties op: ‘Je bent er al.’