Onderdompelen

De precieze overwegingen om mijn verjaardag te willen vieren ben ik vergeten. Ik werd 53, geen rond getal, daar lag het dus niet aan. Het leek me anderhalve maand eerder, denk ik, wel aardig om met een paar mensen samen te komen in een eetcafé in de buurt. Voor ik het wist had ik (even tellen) acht vrienden uitgenodigd, dat zijn ze allemaal. Een vriendin liet al snel weten in het buitenland te zijn. Een ander appte ’s middags dat hij niet fit was. De rest was er, met Melanie, mijn jongste en ikzelf erbij negen in totaal.

Vooraf was ik zenuwachtiger dan waar ik op had gerekend. Zelf ga ik zelden naar verjaardagen of feestjes. Het ligt me niet, dat soort sociale interactie. Liever heb ik een-op-eencontact, zodat in relatieve rust een gesprek kan ontvouwen, bijvoorbeeld tijdens een wandeling, of voorafgaand aan een duik. Zo zie ik de meesten doorgaans ook, individueel.

Nu voelde ik me als gastheer ineens verantwoordelijk voor het welslagen van een bijeenkomst waarbij iedereen samen zou zijn. Als dat maar goed ging.

Het kwam zo uit dat ik een week eerder wel bij een feestje aanwezig was geweest. Een van mijn genodigden vierde thuis, ook met een bescheiden aantal mensen, zijn zestigste verjaardag. Daar aanwezig zijn ging me opvallend makkelijk af. Ik beschouwde het maar als een soort generale en putte er wat vertrouwen uit.

Het maakte slechts een beetje verschil. Op mijn eigen grote dag probeerde ik toch uitvluchten te verzinnen, manieren om er onderuit te komen. Het was een mechanisme dat ik aan had kunnen zien komen. De mate waarin overviel me alsnog. Zou ik ziekte kunnen veinzen? Mijn zenuwen overdrijven en zeggen dat ik het echt niet trok? Zonder opgaaf van reden wegblijven? Op mijn eigen feestje. Waarom, vroeg ik me af, heb ik me hieraan blootgesteld? Waar is dit voor nodig?

Dezelfde vragen stel ik soms bij het buiten zwemmen in de herfst, en zeker in de winter. Tijdens het uitkleden op het veldje, met de wind recht op mijn onbeschermde huid, wil ik echt niet. Het is een gevoel waar niet tegenop te denken valt, geen redelijk argument houdt stand. Het idee zometeen te water te gaan maakt me zelfs een beetje bang.

Zo zag ik, gek genoeg, ook op tegen het samenzijn, juist met die vertrouwde mensen. Ik was me in de loop van de dag als het ware heel langzaam aan het uitkleden voor een onderdompeling waar ik, naarmate die dichterbij kwam, steeds minder zin in had. Het grote verschil, warmte in plaats van kou, leek niet uit te maken. De weerstand was even groot. Maar ook nu, eenmaal kopje onder in die kroeg, wist ik meteen waar ik het voor deed.

De verantwoordelijkheid voor het welslagen van de avond rustte niet alleen op mijn schouders. Ieder nam zijn of haar deel op zich, vanzelfsprekend, alsof het nooit anders had kunnen zijn. Eigenlijk best gezellig. Nee hoor, dat mag sterker: hartverwarmend.

Veroordeeld tot gespartel

Mijn eerste paniekaanval ooit overkwam me 21 jaar geleden in het water. Ik was begin dertig en daarvoor was er nooit zoiets gebeurd. Hij leek uit de lucht te komen vallen, maar intussen. Mijn vrouw en ik waren net getrouwd en we verwachtten ons eerste kind. We woonden ook net samen, de komst van de kleine had van alles in een stroomversnelling gebracht. Me niet bewust bang te zijn voor wat dan ook, zat er onderhuids kennelijk iets te borrelen.

Zoals vaker stak ik zwemmend de plas over, heen en terug ongeveer 800 meter. Het was half oktober, ik wilde eens proberen de hele winter door te zwemmen. De watertemperatuur was 15 graden, nog goed te doen. De zon scheen die middag volop en de wind bleef beperkt tot een minimale bries. Onder zulke omstandigheden was het een stuk makkelijker om de koelte te doorstaan.

Ik zwom. Op de oever aan de overzijde stond een man met een werphengel. Om een onverklaarbare reden verontrustte me dat zo dat ik eerder omkeerde dan ik gewend was te doen. Halverwege de terugweg begon het.

Mijn armen wilden niet meer. Mijn beenslag zwakte af. Noodgedwongen ging ik over van borstcrawl op schoolslag, dan zou de duizeligheid misschien afnemen. Mijn doorgaans ferme slag werd een krachteloos gespartel, het water werd stroop, voor mijn gevoel lag ik stil. En ik moest vooruit, nog zo’n vier banen in een vijftigmeterbad, onhaalbaar op deze wijze. Ik kon niet naar een trappetje om er eerder uit te klimmen, verdrinken lag op de loer. De consequenties van mijn dood schoten door mijn hoofd: mijn lief zou alleen zijn bij het grootbrengen van ons kind, een kind dat het zonder vader moest stellen. Op het veldje in de verte bewogen figuurtjes in een wereld waar ik al niet meer toe behoorde. Dit was het dan.

Ten langen leste begon een andere zwemmer aan de oversteek. Eenmaal dichtbij genoeg vroeg ik hem of hij met me mee terug wilde zwemmen. Het kan heel goed zijn dat ik mijn verzoek begon met een welgemeend ‘help!’. De rust en de kracht namen het daarna weer over. Die ander kon me nauwelijks bijhouden. Evengoed zwem ik sindsdien langs de kant, overigens geen garantie voor het wegblijven van paniek.

Een paar jaar terug deden zwemboeien hun intrede. In de felgekleurde ballon neem ik sleutels, pasjes en soms mijn telefoon mee, handig om diefstal te voorkomen. Bovendien kan ik er, indien nodig, onderweg op leunen. Zo zijn er meer dingen in mijn leven die wat zekerheid moeten verschaffen in reactie op de algemeen aanwezige angst voor de angst. Activiteiten kleiner maken of achterwege laten horen daar ook bij. Ik mag graag denken dat ik me niet laat beperken, toch blijft de impact fors. Die eerste paniekaanval werkt door, ik ben hem nog steeds niet echt te boven. Wie weet ooit.

een versie van deze tekst verschijnt ook in Plusminus Magazine
illustratie: Bert Bakker

Revalidatie

Eind oktober had ik ineens hartklachten. Toen het tijdens een wandeling bij Amerongen ontzettend veel moeite kostte om heuveltjes op te komen, wist ik nog niet dat dat daarmee samenhing. ’s Avonds zou ik mijn bloeddruk meten, misschien was die te laag. Dat viel mee. Het apparaat gaf ook mijn polsfrequentie weer. Die alarmeerde me wel. Ik belde de huisartsenpost, slechts voor advies, maar kon via die tussenstop meteen door naar de Eerste Hart Hulp. Vervolgens lag ik een etmaal aan de monitor. De kwaal bleek sinusbradycardie te zijn, een trage en soms onregelmatige hartslag.

Behalve bij dat heuvelop lopen had ik in de voorafgaande week gemerkt dat ik op de fiets soms nauwelijks vooruitkwam. Dan had ik het tempo van een oud mannetje. Daar is niets mis mee, integendeel, zolang het niet tegen je eigen wil is. Ik wilde wel, maar kon niet. Mijn benen wilden niet. Bij het kleinste beetje tegenwind stond ik bijna stil. Terugkijkend was dat aan mijn trage hart te wijten. Dat zou in ieder geval heel goed kunnen.

In het ziekenhuis vroeg een verpleegkundige tegen het eind van de opname of ik het aandurfde om naar huis te gaan. Ja hoor, geen probleem. Later moest ik vaststellen dat dit wat overmoedig van me was geweest. De eerste dag ging goed. Daarna sloeg de paniek toe. Meer nog dan voor het lichaam is het ingrijpend voor de geest als zo’n vitaal orgaan, misschien het meest vitale, niet meer normaal functioneert. Ieder hobbeltje in mijn borst greep me naar de keel. Van die lage hartslag heb ik in de afgelopen maand eigenlijk maar enkele dagen last gehad, hooguit vier. Daar stond tegenover dat ik eerst maar kleine stukjes de deur uit durfde, bang dat ik om zou vallen. Na tien minuten lopen vond ik het wel genoeg en keerde ik terug.

Er begon een periode van revalidatie (op eigen houtje), die er vooral uit bestond om weer vertrouwen te krijgen. Ik ben niet zo’n fan van wilskracht, althans niet van verhalen daarover. Toch kan ik zeggen dat juist die de afgelopen weken z’n werk heeft gedaan. Ik wandel alweer meer dan twee uur. Zwemmen gaat goed, op doktersadvies even niet buiten maar in het zwembad. Roeien, ook indoor, doe ik vrijwel dagelijks.

Alleen dat fietsen wilde maar niet. Zwoegend bewoog ik door de straten, van bakker naar supermarkt, van huis naar zwembad, en oef, weer terug. Mijn benen wilden maar niet soepel rondgaan. Dat was des te opvallender omdat die andere dingen wel lukten. Soms schoot ik door de stroperigheid zelfs weer in lichte paniek, bang dat ik nooit mijn bestemming zou bereiken. Dit kon weleens blijvend zijn, was ook mijn vrees. Tot ik in een helder moment bedacht om mijn banden op te pompen. Moet je me nu eens zien gaan.

Heldhaftig

Er is een vrouw op het veldje bij de plas die, als ik het goed heb, lijdt aan MS. Dat is niet mis. Ze speelde ooit professioneel gitaar en kan nu alleen nog maar lesgeven. Ze verplaatst zich per rolstoel. De benen willen niet meer.

Haar vriend is altijd mee om haar bij te staan, om te beginnen door haar vanaf de weg, een paar honderd meter verderop, tot aan de waterkant te duwen. Hij helpt haar ook het water in. Dat lukt hem nog alleen. Om weer op de kant te komen heeft ze meer handen nodig. Ik heb twee keer helpen tillen, sta niet vooraan.

De eerste keer kwam ik zelf ook net uit het water. De instructies waren niet heel duidelijk of ik was onbeholpen, een van de twee of allebei, waardoor ik haar arm niet goed beetpakte. Ze is fragiel. Het zal niet veel gescheeld hebben of de schouder was uit de kom. Vooral voor haar pijnlijk. Beetje ook voor mij, dat falen.

Een andere dag lag ik op mijn handdoekje en kwam haar vriend me vragen, niet zo vriendelijk, een beetje dwingend, of ik even wilde helpen. Hoe kon ik weigeren? Waar zou ik dan nog voor deugen? Met lood in de blote voeten begaf ik me richting het water en stapte naast haar erin. Ondanks dat mijn greep nu in orde was, lukte het niet haar hoog genoeg te tillen – door decennialang lithiumgebruik zijn mijn spieren soms net pap – en schuurde ze met haar rug langs de houten beschoeiing. Ik doe het niet meer.

Toen ik van de week binnen schootsafstand zat van een verzoek om hulp en in de gaten kreeg dat ze bijna klaar was met zwemmen, verdiepte ik me haastig met gebogen hoofd in mijn e-reader. Ja, zo ben ik, blijkt.

Iemand anders was aan de beurt, een argeloze voorbijganger, zou je kunnen zeggen, geen vaste bezoeker, Engelssprekend ook nog. De uitdrukking ‘de klos zijn’ kent hij niet. Hij was hem weldra wel, let maar op. Het was niet nodig het tafereel te aanschouwen om mee te krijgen hoe het verliep. Ze gilde het uit. Rug over hout. Pijnlijk voor het hele veld, maar goed, vooral weer voor haar. En voor hem. De Engelssprekende man liep met afhangende schouders terug naar zijn plek om daar onder het gras te verdwijnen.

Het is ronduit heldhaftig dat zij zich door alle pijn en ongemakken niet laat weerhouden. Op mooie dagen gaat ze vaak meer dan eens te water. En had ik al gezegd dat ze ook in de winter doorzwemt? Ze zwemt op haar rug en moet het hebben van de armen, een halve samengestelde rugslag. Het doet haar heel veel goed, anders zou ze het wel laten.

In de weer en aan de slag

Mijn bescheidenheid belet me niet te vermelden dat ik lang voor de hausse al in koud water zwom. De stek van mijn clubje is een veld bij de grootste van de Maarsseveense Plassen, zo’n drie kilometer van waar ik woon. Soms ga ik erheen op de fiets, soms te voet. De route voert onder meer door een natuurpark en over een beklinkerde weg, de Westbroekse Binnenweg.

Daar was het dat ik afgelopen zomer met een man in overall in gesprek raakte. De drie voorgaande dagen had ik hem aan het werk gezien bij een hek en was nieuwsgierig geworden naar de precieze aard van zijn bezigheden. Normaal ben ik er niet toe geneigd mensen vanuit het niets aan te spreken. Het zal een mild hypomane bui zijn geweest die er deze keer toe leidde dat ik het wel deed. De man reageerde vriendelijk, amicaal bijna, en maande me eerst om, met het oog op het risico aangereden te worden, van de weg af te komen. Daarna begon hij gebarend te vertellen dat het hek de toegang zou worden voor afvoerende vrachtwagens van de achtergelegen kas. De fundering diende te worden verstevigd.

Alle details van het maken van de bekisting en het storten van beton kwamen aan bod. Het ging me te snel om precies te volgen. Ik knikte maar. Ik kon me niet aan de indruk onttrekken dat de man meer aan het zeggen was dan de uitleg alleen. Je kent dat. Omdat het leeuwendeel van zulke extra betekenissen langs me heen gaat, heb ik er altijd moeite mee. Of misschien komt het doordat ik überhaupt denk dat er van extra betekenissen sprake is. In ieder geval zijn handwerkslieden er in mijn ogen uitermate bedreven in om een bouwwerk van metaforen op te trekken. Ondanks dat ik het maar deels begrijp, heb ik ontzag voor de wijsheid die erin schuilt.

Zelf heb ik, gezien mijn permanent voor arbeid afgekeurde staat, nooit voldoende met mijn handen kunnen werken om zoiets te ontwikkelen. Een blauwe maandag was ik hulpje van een hovenier, lang geleden, en ik ben een paar jaar fietskoerier geweest. Dat zijn de indrukwekkendste items op mijn cv als het om fysieke arbeid gaat. Schrijven, al is het pennen of tikken, is toch vooral hersenwerk.

De man raakte intussen niet uitgepraat. Het onderwerp fundering was al een tijdje achter de rug. Er was nog veel meer te vertellen, over de omgeving en andere van zijn werkzaamheden, en het leek erop dat hij wachtte tot ik hem zou onderbreken. Dat deed ik dan maar. Ik vertelde spontaan wat mij daar bracht, dat ik het jaar rond in de plas zwom, soms op de fiets ernaartoe en anders te voet. Hij reageerde met woorden die wel duidelijk waren en me sindsdien veel waard zijn. ‘Goed werk,’ zei hij, ‘mooi werk is dat.’

Dit verhaal verschijnt in het najaar in Plusminus, blad voor manisch-depressieven en betrokkenen. Een eerdere en kortere versie stond in MGT, voor winterzwemmers.

Walhalla

‘Zo, daar zitten we weer,’ verzucht een vrouw tegen een paar bekenden, nadat ze zich op haar kleedje heeft geïnstalleerd. Zonder het zelf te weten luidt ze daarmee het seizoen in.

Op de eerste dag dat de kleren onbekommerd uit kunnen, verandert de mooiste plek op aarde in een walhalla voor naakte zonaanbidders. Op anderhalve handdoek afstand ligt iemand, aan weerszijden en ook voor en achter mij. Ik heb me erop verkeken hoe druk het zou zijn. Anders was ik ’s ochtends al gaan zwemmen.

Het is jammer dat veel mensen de aantrekkingskracht van dit veld kennen, die ze door hun aanwezigheid grotendeels tenietdoen. De zon en de warmte zijn zeker welkom. Het valt me alleen weer tegen dat ik bij deze omstandigheden niet langer een van de weinigen ben die graag aan het water vertoeft.

Ik mijmer erover dat ik al jaren vergeefs probeer me te verzoenen met dit gebrek, me ertoe te verhouden op een manier dat het ook voor mij aangenaam is. Het blijft een treurige zaak dat ik, buiten de paar mensen om die me na aan het hart liggen, niet alleen op deze wereld ben.

Dan stapt een man die ik niet eerder heb gezien het water uit en kijkt om zich heen. Uit zijn woorden maak ik op dat hij hier voor het eerst is. ‘Er zijn hier alleen maar blije mensen,’ zegt hij. Ik kijk rond en zie dat hij gelijk heeft. Het maakt mij ook blij. Heel even. Voor deze ene keer.

Verschijnsel

Ondanks dat ik vorig jaar opnieuw naar de overkant en terug zwom, kan ik toch weer zenuwachtig zijn als ik verder van het veld ga, ook langs de oever en ook met de zwemboei bij me. Ik heb geen zin om actief mijn grens te verleggen en de afstand uit te breiden. Het bevalt me goed om als het ware baantjes langs het riet te trekken, heen en terug naar punten tot waar het comfortabel is. Aan het begin van een zwemsessie is dat wat verder en naarmate mijn lijf kouder wordt steeds iets dichterbij.

Zo deed ik in de buurt van het veld mijn schoolslag. Op een moment dat mijn hoofd boven water kwam, hoorde ik een ruis. Ik hield in en keek naar het riet waar het geluid vandaan kwam. Het slingerde heen en weer. Halmen zwiepten. Er braken stengels af. Er vlogen delen van de lucht in. Er ging een kleine maar ruige wervelwind doorheen.

Mijn geest neigde ernaar om het verschijnsel betekenis te geven en het ergens aan te koppelen. Aan het ontstaan van graancirkels bijvoorbeeld, waar ik een tijdje aandacht aan heb besteed en die nog steeds een plek in mijn hart hebben. Of aan Kees die afgelopen najaar bij dezelfde watertemperatuur ongeveer op deze plek verdronk.

Maar ik hield het liever bij wat het was. Vanwege de ongewoonheid dacht ik nog even dat het een illusie betrof, een waanvoorstelling. Bij het volgende baantje zag ik stukken riet in het water. Het was echt geweest.

Verblijfsduur

Dit is een van de lichtere problemen rond corona: er is bij de plas bij zonnig weer niet genoeg plek op het veld. Er liggen dan zo veel zonaanbidders dat het niet mogelijk is altijd anderhalve meter afstand te bewaren. Met vier langs de beschoeiing is de weg naar het water geblokkeerd.

Ik begrijp niet dat je zo lang de zon op je blote lijf wilt laten schijnen. Een kwartier is meer dan genoeg. Ik laat me vóór het zwemmen even opwarmen en doe dito na afloop. Het grootste deel van de tijd ben ik in het water. Dat begrijpen anderen weer niet, dat ik zo lang in 15 graden zwem.

Moet ik er wel bij kunnen. Het probleem is te omzeilen door in de ochtend te gaan. Dan is het nog rustig. Een andere optie is een zwembroek mee te nemen en bij drukte een textielstrandje verderop te bezoeken. Toch zou ik ook graag gewoon ’s middags naar mijn vaste stek willen. Daar ben ik niet de enige in.

Ik voelde me geroepen bewustzijn te kweken. Daar ben ik van genezen, maar voortvarend als ik kan zijn, had ik al een A4 geprint en geplastificeerd. Het simpele idee komt van een andere winterzwemmer. Als ieder zijn of haar verblijfsduur beperkt, kunnen meer mensen gebruik maken van de beschikbare ruimte.

Ik heb het deze week bij de toegang opgehangen. Het is nog afwachten of het effect heeft. Ik laat het er verder bij en kijk uit naar wat meer bewolking.

Besluit

Dit gaat over zitten en over zwemmen. Als Melanie zegt dat ze gaat zitten, weet ik precies wat ze bedoelt en vat ik dat bovendien op als een uitnodiging om mee te doen met mediteren. Ik had een lange periode moeite me daartoe te zetten en als ik dan zat om de voorgenomen tijd vol te maken. Het was een gevecht geworden. Zo ging het niet langer. Ik nam het besluit er helemaal mee te stoppen. Sindsdien mediteer ik weer met plezier en met gemak.

Met zwemmen ben ik nu in zo’n periode dat ik de discipline nauwelijks op kan brengen, geen deugdelijke motivatie kan vinden of vaak gewoon te lui ben. Daar is uiteraard niets raars aan, gezien de ontberingen die het buiten baden met zich meebrengt. Toch heb ik het de laatste winters zonder veel moeite gedaan. Het is me een klein raadsel hoe dat verschil te verklaren. Er zijn wel wat dingen anders dan voorheen.

Het begon met het verdwijnen van de houtwal. Min of meer bij toeval was ik het, die samen met Willem op gesprek ging bij het recreatieschap. Daar wierp ik mezelf op als contactpersoon tussen zwemmers en instantie. Ik werd daardoor ook aanspreekpunt over de eventuele verhuizing naar een andere locatie. Er was een door mij geleide vergadering. In januari en februari portretteerde ik alle zwemmers, nog nat want net uit het water, en liet ik voor ieder een fotoboek drukken. In de zomer haalde ik de midzomerduik van stal en later een vollemaansduik, minder drukbezocht maar zeker ook geslaagd. In het voorjaar had ik al het blaadje MGT (Met gezonde tegenzin) nieuw leven ingeblazen. In het aprilnummer stelde ik voor een Whatsapp-groep aan te maken. De animo was in het begin niet groot, maar de groep kwam er. Hij groeide volop in de maanden daarna, mede naar aanleiding van de dood van Kees, waarbij het communicatiemiddel goed van pas bleek te komen. Kort na het overlijden van Kees heb ik het initiatief genomen voor een herdenkingsnummer van MGT. Ik heb de uitwerking daarvan verzorgd, met opmerkelijk veel bijdragen voor zo’n relatief kleine groep. Het werd zeer gewaardeerd. O, en dan vergeet ik bijna te noemen dat ik regelmatig de watertemperatuur meet en deel.

Nu ik dit allemaal op een rijtje zie, vind ik het niet zo gek dat ik er genoeg van heb. Dat heeft minder met het koude water te maken dan eerder gedacht. Het zou weleens de betrokkenheid met de groep kunnen zijn die momenteel te nauw sluit. Gaan is een must geworden.

Er is niet onderuit te komen: Kees is man van het jaar, ongetwijfeld, maar ik voel me dit seizoen mister MGT, heb ik zelf gedaan, of zo je wilt meneertje met gezonde tegenzin, ik doe het graag. Toch lijkt het zo half december meer in de weg te zitten dan dat het helpt. Het blijft duwen en sjorren om naar de plas te gaan. Er zit niets anders op dan dat ik er binnenkort helemaal mee stop.