Beter

In weerwil van mijn leefstijl begin ik me langzaamaan toch wat minder gezond te voelen. Ik eet en drink best verantwoord, beweeg voldoende en duik ’s winters met regelmaat in het koude water van de plas. Als je echter mijn mentale en fysieke gebreken op een rij ziet, vertellen die een ander verhaal: een bipolaire stoornis, mild nierfalen, hoge bloeddruk, idem cholesterol, reumatische klachten, verdikte hartspier, verwijde aorta en zoals deze week bleek (nieuw met stip!) een hoog calciumgehalte in mijn bloed. Het is een klein wonder dat ik nog gewoon rondloop.

Multimorbiditeit heet het, twee of meer chronische aandoeningen tegelijk. Voor een deel is er een duidelijke samenhang tussen de mankementen, in andere gevallen een vermoedelijke of geen. Echt super heb ik het niet getroffen met mijn gesteldheden.

Maar er is een lichtpuntje, zeg maar gerust een lichtpunt. Volgens mijn eigen inschatting, ik heb het er nog niet met de psychiater over gehad, kan ik binnenkort een diagnose uit mijn verzameling schrappen. De problemen behorende bij de schizoaffectieve stoornis, die ik nog niet eens had genoemd, zijn gestaag aan het verdwijnen. Er is door het volgen van therapie een gunstige verandering in gang gezet (heb ik eigenlijk zelf gedaan) die tot op heden voortduurt. De talrijke stressvolle incidenten, de vermeende signalen die ik kreeg, de extra betekenissen die ik achter andermans woorden zocht, de vertwijfeling over wat ik toch steeds verkeerd deed, ze behoren meer en meer tot het verleden.

Wandelen heeft daarbij geholpen en doet dat nog. Voor mijn algehele gezondheid is het sowieso goed om een paar keer per week een flink stuk te lopen. Hart, longen en bloed leven ervan op. De geest krijgt gelegenheid de misère in de wereld een beetje los te laten. Er treedt bovendien een zichzelf versterkend effect op: doordat ik niet meer tegen die schizoaffectieve zooi bots, kost het veel minder moeite om op pad te gaan en groeit de overtuiging dat er minder met me mis is dan eerder gedacht, waardoor het opnieuw makkelijker wordt om te gaan. Angst en paniek slinken, ook dat nog. Ik loop dan misschien niet naar totale genezing, er is wel verlichting.

Mensen vragen vaak hoe het gaat. Gezien de stroperigheid die aan het leven blijft kleven zal mijn antwoord doorgaans zijn ‘gaat wel’ of ‘wel goed’. Even uitzoomend en het verschil opmerkend tussen het heden en de meer dan zestien jaar dat ik kampte met klachten die mijn dagen dikwijls donker kleurden, moet ik bekennen er inmiddels stukken beter voor te staan en behoorlijk nieuwsgierig te raken naar hoe dit verdergaat.

Schaal

Ik weet nog waar het was, langs de Moezeldreef, maar niet in welk jaar en ook niet in welk jaargetijde. Uit het schemerdonker rond de avondspits zou af te leiden zijn dat het niet hartje zomer of winter betrof, maar een tussenseizoen. Tussen de weg en het fietspad groeiden lage struiken. Ik liep over het voetpad ernaast en zong. Soms bijna schreeuwend, dan weer fluisterend vulde mijn stem naadloos de energie van het voorbijrijdende verkeer aan. Mijn lichaam paste zich al wandelend ook aan, wat resulteerde in een onregelmatige tred en soms een draai om mijn verticale as. Het zou goed kunnen dat ik nu en dan met een arm boven mijn hoofd zwaaide. Alles om, geheel intuïtief, harmonie in dat stukje van het universum te bewerkstelligen, of te behouden. Het lukte. Zonder dat zij zich ervan bewust waren begeleidde ik de automobilisten veilig huiswaarts.

Het is een geïsoleerde herinnering; wat eraan voorafging ben ik kwijt, net als wat erop volgde. Het lijkt, als ik eraan terugdenk, eerder een droombeeld dan iets uit de realiteit. Het lijkt ook bijna een ander dan ikzelf die dat meemaakte. Ik was het wel. Ik verkeerde op dat moment in een staat van extreem hoge gevoeligheid. Meestal heb ik dat niet, dat uitermate openstaan, maar het is wel vaker voorgekomen. Langer geleden liep het een paar keer erg uit de hand en waren opnames nodig. Lang en moeizaam herstel volgde. Recenter kon ik het opvangen met rust nemen en extra medicatie. Het zou niet realistisch zijn te denken dat het voortaan wegblijft.

De diagnose die erbij hoort is schizoaffectieve stoornis, een indrukwekkend label dat eigenlijk weinig zegt. Het omkadert vooral een hokje, een ruimte voor de enkeling, apart van alle anderen die dat niet hebben.

Maar er is iets aan het verschuiven in de psychiatrie. Er ontstaat een nieuwe manier om naar psychisch lijden te kijken, onder meer gepropageerd door de vooruitstrevende psychiater Jim van Os. Hij legde het onlangs haarfijn uit in Het Marathoninterview op Radio 1 (ook als podcast beschikbaar). Diagnoses zijn volgens hem maar nattevingerwerk en kunnen beter afgeschaft worden. Het is veel beter om een schaal te hanteren om een bepaalde gevoeligheid aan te duiden, zoals autisme een spectrum kent.  Voor mij geldt dan dat ik psychosegevoelig ben. In plaats van bipolair ben ik bovendien stemmingsgevoelig. En vooruit, om het plaatje compleet te maken: geen angst- en paniekstoornis maar angstgevoelig. Kortom: gevoelig.

Het is niet alleen maar het beestje een andere naam geven, het is een heel andere visie, want zoals iedereen wel iets autistisch heeft, al is het vaak heel weinig, zit ieder mens ook ergens op de andere genoemde schalen van gevoeligheid. Door dat te onderkennen verdwijnt het harde onderscheid tussen mensen die er veel onder te lijden hebben en mensen die minder moeite ondervinden. Omdat het ook impliceert dat we meer bij elkaar horen dan volgens de oude zienswijze, ervaar ik dat als heel troostrijk.

Tafeltje

De gedragstherapie verlangde dat we samen eropuit gingen, de psycholoog en ik. We zouden mij blootstellen aan uitdagende situaties. Tot dan toe hadden we steeds tegenover elkaar gezeten in de wat zakelijke spreekkamer. Ze wist niet half hoeveel een uitstapje met haar naar de nabijgelegen lunchroom van mij zou vragen. Ik moest ter plekke met voornamelijk drie dingen overweg.

Ten eerste, waar het om te doen was, het zitten in een ruimte met mensen om me heen. We hadden vooraf afgesproken dat zij een tafeltje zou kiezen, zodat ik niet ontwijkend kon handelen. We kwamen bij het raam te zitten. Het was er niet stampvol, maar er waren toch aardig wat andere mensen. Het kon zomaar gebeuren dat iemand iets zei of deed wat met mij te maken had. Dat ik inmiddels maar al te goed wist dat zoiets mijn interpretatie was, wilde nog niet zeggen dat ik het niet meer dacht. Niet zelden zag ik er een bijbedoeling in van de ander, en van die keren meestal een terechtwijzing. Hier ontkwam ik niet aan de confrontatie en ik zat daardoor verre van op mijn gemak.

We bespraken ondertussen, en dat was het tweede punt, wat ik in het voorbije halfjaar had geleerd. We zagen elkaar in die periode wekelijks. Tijdens het traject stelden mijn motivatie en zelfkennis me in staat snel grote stappen te zetten. Soms liep ik puur op intuïtie al vooruit op wat we tijdens de sessies behandelden. Haar complimenten waren qua aantal en uitwerking niet gering. Zij en ik, we raakten gaandeweg steeds beter op elkaar ingespeeld. Dat nam niet weg dat ze in die lunchroom nog lastige vragen stelde. Op zo gedempt mogelijke toon probeerde ik ze te beantwoorden.

Daar kwam de derde moeilijkheid bij, namelijk dat ik een lichte crush op haar had. Dat mocht geen zware worden. Bij deze omstandigheden, die wel iets weg hadden van een date, bleek dat niet eens zo eenvoudig. Bij mijn weten gaf ik geen signalen, maar op dat vlak zou er weleens een lacune in mijn zelfkennis kunnen zitten. Misschien was het niet zo erg. Zij wist natuurlijk ook dat er iets tussen cliënt en behandelaar kan groeien. En kon ik het helpen dat ik makkelijk voor mensen val, met name vrouwen, en dan vooral jonge knappe, en al helemaal als ze niet-aflatend mij hun volle aandacht schenken? Zo bezien was er eigenlijk geen ontkomen aan geweest.

Een week later stelde ze voor om nog een keer samen op stap te gaan. Tot mijn opluchting volstond het noemen van de eerste twee moeilijkheden om haar op andere gedachten te brengen. Ik stelde meteen voor om zelfstandig weer spannende situaties op te zoeken. Dan zou ik daar nadien wel verslag van doen. In de overzichtelijkheid van de spreekkamer, dacht ik, met de grote tafel tussen ons in.

Zo goed als het gaat

Ik bel aan en draai mijn gezicht naar de camera. Wachten hoeft niet, er wordt opengedaan door iemand die net naar buiten komt. Het zou een cliënt kunnen zijn, of een medewerker, dat is in dit geval niet duidelijk. In de hal is het koeler dan buiten. De deur zwaait in het slot en de straatgeluiden verdwijnen. Met zo kalm mogelijke tred, bewust van elke trede, beklim ik de trap. Ik heb het idee me in te moeten houden, wil deze wereld niet te enthousiast ingaan. Boven houdt nog een deur me tegen. Op het raam ernaast kleeft een grote, semitransparante sticker met het logo van de ggz-instelling. Dit voormalige kantoorpand huisvest de afdeling die gebiedsteam heet, met de naam van het betreffende gebied erachter. Zoals ik net de trap opliep, ingehouden, gedecideerd, druk ik nu hier op de bel. Vanachter de balie had iemand me al in de gaten. De zoemer klinkt, ik stap binnen.

Mijn eigen naam hoeft niet, weet ik uit ervaring. Er wordt alleen van me verwacht dat ik zeg met wie ik een afspraak heb. De receptionist doet niets met de informatie. Onwillekeurig denk ik dat hij iemand is met een afstand tot de arbeidsmarkt (excuzes le mot). Overigens kan bij mijzelf de afstand niet groter. De man gebaart me plaats te nemen op een van de stoelen. Kennelijk om de pijn te verzachten is gekozen voor vrolijk ogende pasteltinten. Er zit verder niemand. Mijn keuze valt op de uiterste hoek. Het wachten kan beginnen. Dit is oefenterrein en noodzakelijk kwaad ineen. Ik probeer altijd zo stipt mogelijk op tijd te zijn, zodat het niet langer dan nodig duurt. Soms draal ik daartoe wat bij het fietsenrek. Onderweg hiernaartoe kan al spanning opleveren en dan ben ik nog in beweging. Dit is stilstand, hier kan ik geen kant op, bijna als in een lift.

Behalve de receptionist is er een dame aanwezig. Ze vraagt of ik iets wil drinken. Ik zou wel iets lusten, maar met thee ben ik heel kieskeurig, met name als het gaat om de watertemperatuur, en van koffie zou ik straks tijdens de sessie alleen maar gaan ratelen. Ik bedank. Ze loopt terug. De ruimte waar ik zit is het niet waard wachtkamer te heten. Het is een overgebleven hoekje van deze verdieping. Naast me krijgt een plant langzaam de kleur van de korrels waar ze in wortelt. Daarachter poogt een toonkast vergeefs folders kwijt te raken. Door het dunne wandje tegenover me komen flarden van een gesprek tussen receptionist en koffiedame. Het is nooit zeker of het niet ook over mij gaat, of erger, ook aan mij is geadresseerd. Vanuit een andere hoek, bij de toegangsdeur, hoor ik mensen elkaar gedag zeggen. Een van de stemmen herken ik. Kort daarop richt ze zich tot mij: ‘Goedemorgen, meneer Verhoogt. Kom verder.’

Dit verhaal verscheen ook in het herfstnummer van Plusminus magazine.

Partners

Begin januari was in korte tijd de intensiteit van leven enorm toegenomen. Melanie had overweldigende ervaringen na het volgen van een vijfdaagse zen retraite. Zo’n retraite had ze vier keer eerder gedaan, steeds in de laatste week van het jaar, en dat was haar alle keren goed bevallen. Dit jaar had ze er eerst niet zo’n goed gevoel over, in de zin dat het minder met haar deed dan de voorgaande edities. Pas na een paar dagen kreeg de uitwerking gestalte, veel heftiger dan te verwachten was.

Ik zag wat er met haar gebeurde en kon de bijkomende emotionele buien helpen opvangen. Gaandeweg werd ik echter meegesleept, daar kon ik niets aan doen. Ik wilde er voor haar zijn, maar ging zelf slecht slapen. Op een vrijdagochtend belde ik de huisarts daarover. Die vond dat ik ook een beetje warrig klonk en verwees me door naar de crisisdienst. Aan het eind van de middag kon ik daar terecht. Melanie zou me vergezellen en we kozen ervoor om op de fiets te gaan.

Onderweg, nog maar net van huis, raakte zij ontregeld. Voor mij zat er niets anders op dan mijn shit bij elkaar te rapen en er ook op dat moment voor haar te zijn. Later die avond werden we met vervoer van Altrecht bij de crisisdienst afgeleverd. Daar was de verbazing groot dat de aandacht uit moest gaan naar mevrouw en niet naar meneer, die toch aangemeld was. Voor mij achtte de arts het voldoende om met extra medicatie naar huis te gaan, opdat ik een paar nachten goed zou slapen. Melanie mocht blijven.

Mijn steun en stabiele toeverlaat lag in puin. Het was de wereld op z’n kop. Ik was altijd degene geweest wiens stemmingen konden schommelen. Zij was het baken waar ik op kon varen. Die tijd is voorbij, in ieder geval voor even. Ze is twee en een halve week opgenomen geweest. Inmiddels is ze ruim drie weken thuis en in rap tempo aan de beterende hand. Het bleek voor haar gunstig om met een doorgewinterde ervaringsdeskundige te zijn. Ik kon haar op valkuilen wijzen en indien nodig haar een beetje bij de hand nemen. Dat is een rol die me goed past. Ze klautert echter zelf uit het dal waar ze, zoals verwacht, na de klap in terechtkwam.

Wat overeenkomt is dat we nu allebei psychotisch zijn geweest, een situatie die je niet had kunnen verzinnen. In tegenstelling tot mijn verhaal van jarenlange arbeidsongeschiktheid ziet het ernaar uit dat zij de draad op kan pakken, over enige tijd geleidelijk weer aan het werk. Ik heb er goede hoop op, zij ook. Ze mag dan misschien iets minder stabiel zijn dan voorheen, ze is zeker nog beresterk.

Vlaag

Er spande een netwerk samen van mensen die mij op een pijnlijke manier lesjes wilden leren. Keer op keer bleek ik de joker, de dwaas, de schlemiel. Elke ooit opgevangen frase, elk gebaar en iedere blik plaatste ik in een voor de gelegenheid bedachte context, waarbij ze bewijs leverden voor mijn knullige onwetendheid en voortdurende onkunde. Dit leidde tot diepe schaamte. En verdriet.

Dat was vooral ’s nachts. Overdag ervoer ik hulp, vooral van boven, zou je kunnen zeggen, maar het had ook van beneden kunnen zijn, of van opzij. Er was bijvoorbeeld een windvlaag speciaal voor mij. Niets kan de schoonheid evenaren van mystiek, die jij af en toe opmerkt, en die voor mij continu leefde.

Mooi. Tegelijk was het vreselijk, omdat ik in rap tempo grip verloor.

Het is ruim een kwarteeuw geleden dat zoiets me voor het eerst overkwam. Ik meende inmiddels voldoende te hebben geleerd om zo’n aanval te pareren. Dat heb ik ook vaak gedaan, met succes. Het was mijn kunst geworden op tijd te signaleren en adequaat te reageren.

Ik had niet gedacht nog in een psychose te raken. Mis. Want toen kwam deze, een komeet die onverwacht insloeg. Ik had hem niet zien aankomen, anders wellicht dan de oplettende lezer van dit blog.

Ik heb er een hekel aan om te spreken van cirkels die rond zijn. Er hangen altijd nog rafels aan. Toch is het bij deze zo. Klaar. Dit was echt de laatste.

Hoor ik achter in de zaal iemand schateren?

Vrij

Ik kon de invalshoek maar niet bedenken om over de kauwen te schrijven die tijdens de schemering bij de hoogste verdieping rond de flat zwermden.

Op een ochtend zag ik zomaar een viertal putters scharrelen tussen de katjes op straat. Het was mogelijk, volgens een vogelsite, de soort waar te nemen, maar niet waarschijnlijk. Ik hield me in en plaatste niets op de buurtapp.

Aan het eind van de dag maakte ik een wandeling. Op dat moment nam ik het besluit te streven zo vrij te zijn als de kauwen, hoewel het meteen te beperkt overkwam; dat eindeloos heen en weer gezwenk en steeds samen met je partner op zoek moeten naar het beste plekje op de rotswand.

In het park op de heuvel aangekomen drong tot me door dat ik hoog boven alles zweefde. Ik stond er niet lang bij stil, hield mijn pas nauwelijks in. Weer beneden vloog een wolk van meer dan twintig putters voor me op. Hun vlucht tintelde me.

Thuis heb ik nog bedacht of het geloofwaardig zou zijn de zeearend hoog boven de kauwen te laten zweven. Dat zijn snavel de volgende ochtend op de voorpagina van de krant prijkte, verraste me niet eens.

Zes doorwaakte nachten volgden. Ze waren schaamtevol, hartbrekend, angstaanjagend en soms onwaarschijnlijk in hun waarheid. Ook bemoedigend vanwege alle hulp van zowel mensen als engelen. Meer dan ooit werd ik ermee geconfronteerd dat er meer is dan wat ik doorgaans waarneem.

Zoals nu met mijn voeten weer op de grond.

Raadsel

Er is een boek met klassieke koans, raadsels die bij beantwoording meer vereisen dan alleen het verstand. De eerste koan heb ik met goed gevolg doorlopen, zoals je het oplossen ervan ook kunt noemen. Daarna stokte het. Na een tijdje proberen en een paar gesprekken met de zenleraar heb ik de tweede gelaten voor wat die was, zoals je opgeven ook kunt noemen.

Ondertussen is er een andere puzzel die me al meer dan vijftien jaar bezighoudt. Gezien de beperkte ruimte hier hou ik het voor nu bij een gedeelte ervan.

Ik ga na in hoeverre opgevangen flarden van andermans gesprekken op mij betrekking hebben. Er zijn dagen dat ik er vatbaarder voor ben en dagen dat het meevalt. Hoe dan ook ben ik er continu alert op, of ik wil of niet.

De uitspraken die me raken bevatten in mijn beleving vrijwel altijd een verwijt. Ik ben er bovendien van overtuigd dat ik iets had kunnen doen om de incidenten, zoals ik ze maar noem, te voorkomen. Bijvoorbeeld door goed in mijn vel te zitten en evenwichtig te zijn en kalm en nog wat dingen die ik niet altijd kan controleren. Ik meen echter dat ik die controle wel moet hebben. Maar hoe?

Omdat er veel goeds naast staat, is het te dragen. Het gaat me goed. Het steekt des te meer dat de kwestie blijft zeuren, dat een oplossing uitblijft. Eerlijk gezegd, als het tot de mogelijkheden behoorde, zou ik dit raadsel ook laten voor wat het was.

lees ook Verwarde man, leed en herstel in 40 verhalen (verwardeman.com)

Verslag

Ik ging er deze week eens voor zitten om een verslag uit te werken. Dat was vanaf het begin het plan geweest, om iets te schrijven. In de veronderstelling dat het goed zou zijn dat alsnog te doen, pakte ik mijn krabbels erbij. Mogelijk viel er nog iets te winnen, inzicht te verwerven misschien.

Het zou gaan over de opdracht die ik mezelf had gegeven: uitzoeken hoe ik voor mij persoonlijk de toekomst zie. Vraag me niet wat daar ineens de noodzaak van was.

In het kort: ik ging graven en stuitte op de bodem.

Het uitwerken van mijn aantekeningen en gedachten daarover houdt in dat ik opnieuw in de materie duik. Een volgende ontsporing ligt niet meteen op de loer, maar leuk is anders. Al had ik me bij aanvang ter motivatie wel zoiets voorgesteld, ik doe geen studie waarbij iets van mij wordt verlangd. Ik heb het in de hand.

Het zou een kans kunnen zijn gevolg te geven aan mijn behoefte om te delen, anderen te laten weten wat ik doorgemaakt heb. Wie zit daarop te wachten? Ik weet wat ik eraan heb gehad, daar hoeft niet per se iets nog aan te worden toegevoegd. Behalve dat ik het laat bij wat het is. Dat is ook wat.

Ik was dwaas. Het is nergens voor nodig dat nog eens te zijn. Het ging gewoon goed en dat gaat het weer. Daar hoef ik verder geen vragen bij te stellen. Wat is de zin ervan?

Zeker die niet.

Uitnodiging

Een goede crisis hoeft niet lang te duren. Voor mijn laatste was anderhalve week genoeg, wat overigens niets over de diepte ervan zegt. Van buiten gezien was het een manische opstoot, die veel in zich had om uit te groeien tot een psychose. Alle zeilen moesten bij om echt erg te voorkomen. Of ze moesten juist gestreken, om de vaart eruit te halen. Het was nogal een beweging waarin ik was beland.

Het is ondoenlijk, al wil ik het nog zo graag, te omvatten wat die dagen me hebben gebracht. Ik weet al niet meer wat er door me heen ging, met welke uitnodiging het universum nou precies kwam. Het is als een droom. Van het onderdompelen in die stroom herinner ik me vooral dat het ondanks de ellende een hele rijkdom in zich had.

Ik blijf daarom zoeken naar geschikte woorden. Vermoedelijk moet ik ervoor terug naar een middag bij de plas. Doorgewinterde zwemmer Willem was naar het veld gekomen en had, na wat dralen en niet om een bepaalde reden, besloten op de kant te blijven. Melani, winterzwemmer en schrijver, was onder de indruk en repte van ‘de moed om het niet te doen’. Dat klonk goed, vond ik. Zij vond het oké als ik het eens wilde gebruiken.

De frase kwam op en bleef me bij tijdens de recente verwarrende periode. In alle bescheidenheid durf ik te zeggen dat die zo kort was vanwege mijn grote moed het niet te doen, er niet op in te gaan.

Gevaar

Het ging me voor de wind. Een goed moment, dacht ik, om een zelfonderzoek te starten. Met het oog op de toekomst. Waar zou ik over 5 jaar willen zijn, of over 10? Dat was de aanvankelijke insteek.

Eerst wilde ik bedenken welke vorm het resultaat zou kunnen hebben, of ik er begeleiding bij zou zoeken en of het nou echt nodig was hiermee aan de slag te gaan. Kon het niet gewoon doorgaan zoals het ging, het ging toch goed?

Maar voor ik het goed doorhad zat ik er al middenin. Al gauw bleek het niet te gaan over de komende jaren. Ik stuitte op een fundamenteler vraag: wat beweegt me ten diepste? Wat het ook is, ik kan het niet helpen dat het me van tijd tot tijd naar deze ruige zee dirigeert.

Die meende ik gedoseerd toe te kunnen laten, onderzoek doen én gewoon doorgaan. Dat was voor de kwestie geen optie. Vragen naar fundamenten is eraan morrelen.

Intussen zit ik met de gebakken peren. Ik was mezelf al gaan voorstellen als een zeiljacht, zo’n zeewaardige schuit met een hele verzameling zeilen aan meerdere masten, dat tegen de elementen was opgewassen en zonder veel moeite zwaar weer kon doorstaan. Het jubelen daarover was bij vlagen niet van de lucht.

Er is gelukkig niet echt iets mis. Alleen kan er soms, als ik aan het begin van de nacht wakker lig, iets ongenadig in mij aan het werk gaan.

Dan denk ik weer meer aan dat papieren bootje.