Vingertoppen

Met een vriend stond ik aan de rand van de plas. We spraken over lichamelijke gebreken, onze kinderen, politiek. De punten van mijn schoenen rustten op het hout van de beschoeiing, mijn hakken trapten een stukje gras langzaam tot modder. Ik vertelde dat er sinds lange tijd weer eens een gedicht uit mijn handen was gekomen. Een rimpeling trok over het water. Mijn vriend vroeg of het wel goed met me ging. Het was, behalve een grapje, ook een terechte vraag, want het schrijven van gedichten is in het verleden vaak een verklikker gebleken van een verhoogde stemming.

Eerst kan ik in zo’n staat situaties extra goed aanvoelen; mijn antennes staan fijner afgesteld. In mijn alledaagse handelen sluipt een zekere vanzelfsprekendheid. Ik zou willen dat ik dat altijd in die mate had. Het maakt het leven makkelijker; contact verloopt soepeler, dingen deugen meer. De blokken die anders nog willen wringen vallen moeiteloos in de juiste vakjes.

We hadden lang genoeg gedraald. Kleren uit, tijd om erin te gaan.

Tijdens het zwemmen maakte ik me een beetje zorgen. Als die gevoeligheid verder zou toenemen, kon ze uitmonden in leven op het scherpst van de snede. Dat heeft zeker mooie en aantrekkelijke kanten, maar functioneren met die intensiteit is niet lang vol te houden. Daar heb ik ruimschoots ervaring mee. Het is verleidelijk om met de stroom mee te gaan, maar ik kan er beter uit blijven.

Na een kleine vijf minuten klom ik weer op de kant. Voetje voor voetje, bewust van iedere stap, liep ik daarna door het natte gras naar mijn handdoek en het bergje kleding dat lag te wachten. Tijdens het afdrogen kwam nog ter sprake wat we zouden willen veranderen in ons leven. Ik zei dat ik niets op het oog had. Mijn prioriteit, bedacht ik intussen, ligt bij het intomen van het aanstaande overschot aan energie. Het zojuist hervonden fingerspitzengefühl zal vooral in dienst moeten staan van zijn eigen beteugeling. Hoe moeilijk zo’n tegenbeweging ook is.

Het is alvast wat dat ik het zo snel herken. Dat is weleens anders geweest. De jaren beginnen te tellen, in dit geval in positieve zin. Gaandeweg heb ik me deze vaardigheid eigen gemaakt. Ik ben intens tevreden erover te kunnen beschikken.

Lopend op weg naar de uitgang vertelde ik nog vol esprit een verhaal dat mijn vriend niet eerder had gehoord en waar hij van opkeek. Hij hoorde het aan met zichtbaar plezier. Nadat we gedag hadden gezegd en ieder zijns weegs ging, ik wandelend naar huis, voelde ik dat het onmiskenbaar tijd werd voor handschoenen.

Risico

Ik zou het niet erg vinden om dood te zijn. Vat dat niet verkeerd op, want wat heb ik tegen die tijd überhaupt nog te vinden? Het sterven, daar zie ik tegenop. Het moet een keer gebeuren, de ultieme klus op mijn to-dolijst. Vooropgesteld dat ik de natuur haar gang laat gaan, heb ik er weinig over te zeggen, lijkt me, maar laat het toch maar vlot en zonder veel pijn zijn. Ik ben niet bang voor de dood, wel om dood te gaan.

Uit wat de cardioloog onlangs vertelde kon ik opmaken dat het mijn tijd nog niet was. Mijn hart gaat nu ruim vijftig jaar mee en er zijn in de loop van de decennia wat verdikkingen en verwijdingen ontstaan. Desondanks functioneert het goed. Er was bij de MRI-scan geen oorzaak gevonden voor de zeer trage hartslag die ik het afgelopen najaar meemaakte. De sinusknoop geeft de boezem gewoon de benodigde signalen om in beweging te komen, zoals ook bleek bij een fietstest in januari. Ik hoef geen pacemaker.

Uiteraard vroeg ik de arts of ik, gezien deze uitslagen, weer het hele jaar door buiten kon zwemmen. Het antwoord was eerst ja, maar nadat de jongeman even was weggelopen om met een collega te overleggen, was het nee. Helemaal niet, luidde de boodschap, dus ook niet in de zomer. Op zich had dat niet met de conditie van mijn hart te maken, begreep ik, dat kon het wel aan. Ze waren vooral bevreesd dat er midden op het water iets mis (lees: mijn hartslag omlaag) zou kunnen gaan en dat er dan niemand was om me te helpen. Melanie, die bij het gesprek aanwezig was, wilde weten of autorijden wel mocht. Grappig, want ik rijd allang geen auto meer. Dat werd minder risicovol geacht. Zo leek het hier om een berekenend advies te gaan, om zich in te dekken in het geval van kwalijke gevolgen.

Gezien de situatie bij de plas durf ik het wel aan om het water in te gaan. Ik was al gewend om langs de oever te zwemmen en ben van plan dat weer te doen. Mocht mijn pols plotseling zakken, zoals ik dus al eerder heb meegemaakt, dan lukt dat stukje naar de kant nog best.

Het alternatief is, los van het binnenbad (en dat is écht een ander ding), om op het droge te blijven. Dat is ruim een halfjaar gelukt, een heel winterzwemseizoen, maar voor de lange termijn worden mijn geest en lijf er niet blij van. Daartoe besluiten zou direct een beetje doodgaan zijn. Ik zie geen andere mogelijkheid dan te gaan voor koele berekening, net als de dokters, met een natte vinger de kans op een risico bepalen, of iets dergelijks. Een andere winterzwemmer zei het een keer zo: liever niet leven dan leven zonder zwemmen.

foto: Derk van Dorth

Winterzwemmen

Vogels kondigen al volop het voorjaar aan. De goeddeels verdwenen sneeuw heeft de wegen en paden gezuiverd. Waar het in duinen lag opgehoopt zijn nog wat plukken over.

Op het hevigst van de korte en hevige winter was ik gaan zwemmen, de zondag dat code rood als weeralarm gold. Er waren lage temperaturen voorspeld, die samen met een stevige oostenwind voor nog veel lagere gevoelstemperaturen zouden zorgen. Daar kwam sneeuwjacht bij.

Het zou geen poolexpeditie worden, maar enige uitdaging zat er zeker in. De dag ervoor keek ik er al met spanning naar uit. Het was vooral de vraag of ik per fiets de plas kon bereiken. Eenmaal onderweg viel het mee. Ik had een iets beschuttere route gekozen. Vers gevallen sneeuw is bovendien niet glad: zolang het knerpt, gaat het goed.

Bij het veld aangekomen bleek ik niet de enige te zijn die voor de ontbering had gekozen. Er waren drie andere zwemmers.

Het water was koud als gewoonlijk, hoewel de uiteinden van mijn lijf toch iets eerder en meer pijn leken te doen. Pas bij het aankleden werd het nijpend. De kramp in mijn handen, toenemend bij gebrek aan bescherming tegen de wind, verhinderde me bijna om mijn broek dicht te knopen. Met de rits van mijn jas had ik ook moeite. Maar eenmaal al mijn kleren aan, en dat waren er veel, en met mijn handschoenen, was het goed.

We hebben nog thee gedronken en wat staan keuvelen, daarbij niet nalatend onszelf op de borst te kloppen.

Hype

Het kan bijna niemand ontgaan dat winterzwemmen wint aan populariteit. Er zijn ineens meer mensen die het aantrekkelijke ervan zien, of het een keer willen proberen. Deze activiteit kan tenminste nog onder de coronamaatregelen. De belofte bovendien van een verbeterde weerstand spreekt aan. Het aanzwengelende effect van alle media-aandacht maakt het fenomeen tot een heuse hype.

Geen krant, blad of programma laat de kans voorbijgaan er aandacht aan te besteden: De Telegraaf, NRC, Trouw, De Volkskrant (twee keer), Stadsblad Utrecht, Kampioen, Keuringsdienst van Waarde, Radar, Nieuwsuur, en deze week, waarschijnlijk niet de hekkensluiter, een item bij Jinek. Dit alles nog los van wat aan mijn aandacht is ontsnapt.

Voor ervaren winterzwemmers is er weinig nieuws aan, vooral gedoe over speciale ademhaling en oefeningen voor een warming-up vooraf. Daar maken wij, bij de plas, geen punt van: uitkleden en het water in volstaat.

Een bijdrage in De Volkskrant van Jelle Brandt Corstius is nog wel het noemen waard. Hij kreeg twee en een halve pagina om te berichten dat hij afgelopen najaar wat had geprobeerd en sinds begin dit jaar eens per week zwom. Dit verscheen begin februari, het ging dus om hooguit vier keer.

Het contrast is groot met bijvoorbeeld Kees, dit jaar 93, die sinds ongeveer zijn zeventigste de winters zwemmend trotseert. De laatste tijd doet hij dat niet meer elke dag, maar is nog vaak van de partij. Over hem zouden ze eens een reportage moeten maken, ware het niet dat hij uitgesproken wars is van zulke poeha.

Uitnodiging

Een goede crisis hoeft niet lang te duren. Voor mijn laatste was anderhalve week genoeg, wat overigens niets over de diepte ervan zegt. Van buiten gezien was het een manische opstoot, die veel in zich had om uit te groeien tot een psychose. Alle zeilen moesten bij om echt erg te voorkomen. Of ze moesten juist gestreken, om de vaart eruit te halen. Het was nogal een beweging waarin ik was beland.

Het is ondoenlijk, al wil ik het nog zo graag, te omvatten wat die dagen me hebben gebracht. Ik weet al niet meer wat er door me heen ging, met welke uitnodiging het universum nou precies kwam. Het is als een droom. Van het onderdompelen in die stroom herinner ik me vooral dat het ondanks de ellende een hele rijkdom in zich had.

Ik blijf daarom zoeken naar geschikte woorden. Vermoedelijk moet ik ervoor terug naar een middag bij de plas. Doorgewinterde zwemmer Willem was naar het veld gekomen en had, na wat dralen en niet om een bepaalde reden, besloten op de kant te blijven. Melani, winterzwemmer en schrijver, was onder de indruk en repte van ‘de moed om het niet te doen’. Dat klonk goed, vond ik. Zij vond het oké als ik het eens wilde gebruiken.

De frase kwam op en bleef me bij tijdens de recente verwarrende periode. In alle bescheidenheid durf ik te zeggen dat die zo kort was vanwege mijn grote moed het niet te doen, er niet op in te gaan.

Hofhouding

Ik wilde de koningin een mail sturen. Gezien haar leeftijd past de titel prinses wellicht beter. Ze is hoe dan ook van adel. De beoogde ontvanger van mijn schrijven was Marieke Lucas Rijneveld, winnaar van de International Booker Prize.

Ze had in Volkskrant Magazine verteld twee keer per week in de plas te zwemmen, de mijne, de onze. Ze zou dat doen tot het schaatsseizoen begon, en daarna weer vanaf april, als het water nog best koud was. Het leek me goed haar erop te wijzen dat ze ook het hele jaar door kon zwemmen en dat ze van harte welkom was bij de winterzwemclub. Om een ongemakkelijke verrassing te voorkomen kon ik niet weglaten dat het onze voorkeur heeft naakt te water te gaan.

Helaas kon ik haar adres niet vinden. Dat was bij de echte koningin een stuk makkelijker. Toen Beatrix nog op de troon zat, had ik eens een aan haar geadresseerde envelop op de bus gedaan. De afzender, een medepatiënt, mocht op dat moment niet van de afdeling. Ze wilde geen antwoord geven op mijn vraag wat ze de majesteit had geschreven. Ik betwijfelde of die brief de eerste schifting van de hofhouding zou passeren.

Ik heb mijn bericht maar naar de afdeling publiciteit van de uitgeverij gestuurd. Mogelijk fungeert die als hofhouding voor Marieke Lucas. Mijn hoop is dat ze het doorsturen. Blijft het nog de vraag of de schrijfster toekomt aan lezen en beantwoorden. Ze wordt vast bedolven onder interviewverzoeken, fanmail en eigenaardige voorstellen.

Verschijnsel

Ondanks dat ik vorig jaar opnieuw naar de overkant en terug zwom, kan ik toch weer zenuwachtig zijn als ik verder van het veld ga, ook langs de oever en ook met de zwemboei bij me. Ik heb geen zin om actief mijn grens te verleggen en de afstand uit te breiden. Het bevalt me goed om als het ware baantjes langs het riet te trekken, heen en terug naar punten tot waar het comfortabel is. Aan het begin van een zwemsessie is dat wat verder en naarmate mijn lijf kouder wordt steeds iets dichterbij.

Zo deed ik in de buurt van het veld mijn schoolslag. Op een moment dat mijn hoofd boven water kwam, hoorde ik een ruis. Ik hield in en keek naar het riet waar het geluid vandaan kwam. Het slingerde heen en weer. Halmen zwiepten. Er braken stengels af. Er vlogen delen van de lucht in. Er ging een kleine maar ruige wervelwind doorheen.

Mijn geest neigde ernaar om het verschijnsel betekenis te geven en het ergens aan te koppelen. Aan het ontstaan van graancirkels bijvoorbeeld, waar ik een tijdje aandacht aan heb besteed en die nog steeds een plek in mijn hart hebben. Of aan Kees die afgelopen najaar bij dezelfde watertemperatuur ongeveer op deze plek verdronk.

Maar ik hield het liever bij wat het was. Vanwege de ongewoonheid dacht ik nog even dat het een illusie betrof, een waanvoorstelling. Bij het volgende baantje zag ik stukken riet in het water. Het was echt geweest.

Verblijfsduur

Dit is een van de lichtere problemen rond corona: er is bij de plas bij zonnig weer niet genoeg plek op het veld. Er liggen dan zo veel zonaanbidders dat het niet mogelijk is altijd anderhalve meter afstand te bewaren. Met vier langs de beschoeiing is de weg naar het water geblokkeerd.

Ik begrijp niet dat je zo lang de zon op je blote lijf wilt laten schijnen. Een kwartier is meer dan genoeg. Ik laat me vóór het zwemmen even opwarmen en doe dito na afloop. Het grootste deel van de tijd ben ik in het water. Dat begrijpen anderen weer niet, dat ik zo lang in 15 graden zwem.

Moet ik er wel bij kunnen. Het probleem is te omzeilen door in de ochtend te gaan. Dan is het nog rustig. Een andere optie is een zwembroek mee te nemen en bij drukte een textielstrandje verderop te bezoeken. Toch zou ik ook graag gewoon ’s middags naar mijn vaste stek willen. Daar ben ik niet de enige in.

Ik voelde me geroepen bewustzijn te kweken. Daar ben ik van genezen, maar voortvarend als ik kan zijn, had ik al een A4 geprint en geplastificeerd. Het simpele idee komt van een andere winterzwemmer. Als ieder zijn of haar verblijfsduur beperkt, kunnen meer mensen gebruik maken van de beschikbare ruimte.

Ik heb het deze week bij de toegang opgehangen. Het is nog afwachten of het effect heeft. Ik laat het er verder bij en kijk uit naar wat meer bewolking.

Besluit

Dit gaat over zitten en over zwemmen. Als Melanie zegt dat ze gaat zitten, weet ik precies wat ze bedoelt en vat ik dat bovendien op als een uitnodiging om mee te doen met mediteren. Ik had een lange periode moeite me daartoe te zetten en als ik dan zat om de voorgenomen tijd vol te maken. Het was een gevecht geworden. Zo ging het niet langer. Ik nam het besluit er helemaal mee te stoppen. Sindsdien mediteer ik weer met plezier en met gemak.

Met zwemmen ben ik nu in zo’n periode dat ik de discipline nauwelijks op kan brengen, geen deugdelijke motivatie kan vinden of vaak gewoon te lui ben. Daar is uiteraard niets raars aan, gezien de ontberingen die het buiten baden met zich meebrengt. Toch heb ik het de laatste winters zonder veel moeite gedaan. Het is me een klein raadsel hoe dat verschil te verklaren. Er zijn wel wat dingen anders dan voorheen.

Het begon met het verdwijnen van de houtwal. Min of meer bij toeval was ik het, die samen met Willem op gesprek ging bij het recreatieschap. Daar wierp ik mezelf op als contactpersoon tussen zwemmers en instantie. Ik werd daardoor ook aanspreekpunt over de eventuele verhuizing naar een andere locatie. Er was een door mij geleide vergadering. In januari en februari portretteerde ik alle zwemmers, nog nat want net uit het water, en liet ik voor ieder een fotoboek drukken. In de zomer haalde ik de midzomerduik van stal en later een vollemaansduik, minder drukbezocht maar zeker ook geslaagd. In het voorjaar had ik al het blaadje MGT (Met gezonde tegenzin) nieuw leven ingeblazen. In het aprilnummer stelde ik voor een Whatsapp-groep aan te maken. De animo was in het begin niet groot, maar de groep kwam er. Hij groeide volop in de maanden daarna, mede naar aanleiding van de dood van Kees, waarbij het communicatiemiddel goed van pas bleek te komen. Kort na het overlijden van Kees heb ik het initiatief genomen voor een herdenkingsnummer van MGT. Ik heb de uitwerking daarvan verzorgd, met opmerkelijk veel bijdragen voor zo’n relatief kleine groep. Het werd zeer gewaardeerd. O, en dan vergeet ik bijna te noemen dat ik regelmatig de watertemperatuur meet en deel.

Nu ik dit allemaal op een rijtje zie, vind ik het niet zo gek dat ik er genoeg van heb. Dat heeft minder met het koude water te maken dan eerder gedacht. Het zou weleens de betrokkenheid met de groep kunnen zijn die momenteel te nauw sluit. Gaan is een must geworden.

Er is niet onderuit te komen: Kees is man van het jaar, ongetwijfeld, maar ik voel me dit seizoen mister MGT, heb ik zelf gedaan, of zo je wilt meneertje met gezonde tegenzin, ik doe het graag. Toch lijkt het zo half december meer in de weg te zitten dan dat het helpt. Het blijft duwen en sjorren om naar de plas te gaan. Er zit niets anders op dan dat ik er binnenkort helemaal mee stop.

Billy

De vorige keer dat ik de plas overzwom was eind oktober 2004. Het is intussen vaak genoeg gememoreerd dat ik toen op de terugweg zo in paniek raakte dat ik anderhalf decennium niet durfde. Tot nu. Iets om blij over te zijn, het is gelukt.

Het lukte precies een week na het officiële begin van de zomer en drie weken nadat ik in een blog had aangekondigd het deze zomer te proberen. Daar zaten nog wat haken en ogen aan en de nodige tussenstadia. Zo wilde ik eerst dichtbij de oever aan de korte kant overzwemmen en daarna langzaam op het open gedeelte de afstand uitbreiden. Het had best een flink deel van de zomer in beslag kunnen nemen.

Gerrit, de tachtig gepasseerd en een winterzwemmer die alleen ’s zomers zwemt (ja, die zijn er), vertelde eind juni dat hij naar de overkant was gezwommen. Daarbij had hij steun gehad aan een zelf gefabriceerde drijver. Hij is een soort uitvinder, bouwt altijd ingenieuze windschermen om zijn dutjes achter te doen en zijn fameuze massages uit te voeren. Naar voorbeeld van de nieuwerwetse oranje zwemboeien, een enkele keer zie je een roze, had hij het kussen van een luchtbed geknipt, er met een sleutelring een koord aan bevestigd en dat om zijn middel geslagen. Onderweg in het water kon hij bij vermoeidheid even leunen en rusten. Zo ging hij de hele plas over en genoot af en toe van het uitzicht.

Door hem geïnspireerd besloot ik een poging te wagen. Ik ben er de persoon niet naar om zelf iets te maken, gooide er wat geld tegenaan en liet een exemplaar uit internet komen.

De oranje zwemboeien verschenen twee jaar geleden. Vorig jaar waren er al een stuk meer. Nu zie je ze overal. Bij de tocht van Van der Weijden kwam er een tv-beeld voorbij van een man of veertig met ieder een ballonnetje achter zich aan. De drijver heeft meerdere functies. Er kunnen waardevolle spullen droog in mee, die je niet op de oever wilt achterlaten. Zelfs een beetje kleding zou erin kunnen. Daarnaast is de zwemmer goed zichtbaar voor scheepvaartverkeer en in geval van nood voor redders.

Op de verpakking staat uitdrukkelijk vermeld dat het ding niet bedoeld is als ‘life saving device’. Daar wilde ik hem juist wel voor gebruiken. Leven zonder overzwemmen is minder leven. Hij kon net wat extra vertrouwen geven.

Billy, zoals ik hem meteen maar doopte, werd een dag eerder dan verwacht geleverd. Ik zou die donderdagmiddag meteen aan de bak kunnen, maar vond het te plotseling. Het was me plotseling genoeg toen ik de dag erna het koord omsnoerde. Zonder de andere zwemmers vooraf te informeren begon ik aan de tocht. Niet helemaal zonder zenuwen. Op driekwart dacht ik alsnog aan omkeren en keek om. Winterzwemmer Cor bevond zich vlak achter me, bleek, met zijn kalme slag. Ik zette door.

Ik heb het gedaan. Na vijftien jaar. ‘Niet te bevatten,’ zou ik een toegesnelde reporter hebben gemeld. De voornaamste emotie die middag was een stil verdriet.

Duik

Mijn broer is jonger dan ik. Logischerwijs wordt het relatieve leeftijdsverschil ieder jaar kleiner. Bij zijn geboorte was ik ongeveer zes en een half jaar, wat je honderd procent zou kunnen noemen. Dit jaar is hij veertig geworden en is het relatieve verschil teruggelopen tot veertien procent. We groeien naar elkaar toe. Dat onze levenslopen en interesses nogal uiteenlopen, doet daar niets aan af.

Hij is ondernemer. Hij heeft een paar internetbedrijven groot gemaakt en zich er daarna weer grotendeels aan onttrokken. Hij heeft dat werk goed in de vingers en was er eigenlijk vóór zijn veertigste al klaar mee, wat de vraag opwierp wat vervolgens te doen.

Hij verveelt zich overigens niet, gaat graag op avontuur. Met een groep vrienden deed hij in een aftandse truck een rally naar Mongolië. Dat was bij tijden afzien. Hij maakte in een oude Saab cabrio een rit naar de Noordkaap, met dak open. Afgelopen winter ging hij helikopter skiënd van berghellingen in Canada af. Hij zit bij de vrijwillige brandweer.

Voor mij is een wandeling aan de Noord-Hollandse kust genoeg. Daar is hij gelukkig ook voor te porren.

We hadden afgelopen maandag afgesproken. Hij kwam uit Leiden, ik uit Utrecht. Op Amsterdam Centraal moest ik rennen om mijn aansluiting te halen. Dat ben ik niet meer gewend. Ik struikelde bijna over mijn eigen benen. Een jonge god ben ik alleen nog in gedachten. Ik haalde op het nippertje de sprinter, waar mijn broer een paar haltes later instapte. In Santpoort Noord stapten we uit.

De zon scheen en de temperatuur liet toe de sjaal wat losser te dragen. We liepen door het duingebied en pauzeerden als een stel oude taarten op een bankje. Mijn broer had gevulde koeken mee. Ik had helaas niet aan koffie gedacht.

Toen we later de duinen verlieten en het strand betraden, klonk achter ons het luchtalarm, een goed moment voor een duik. We hadden allebei een handdoek mee, hij zelfs twee. Maar zo avontuurlijk als mijn broer is ingesteld, zo huiverig was hij nu. Hij zei dat hij het niet zag zitten. Ik moest daarom net doen of ik er heel veel zin in had. Met ferme stappen liep ik richting de vloedlijn om daar in de buurt, op het gedeelte van het zand dat nog net droog was, te beginnen me uit te kleden.

Hij was toch sneller en stond, na even gedompeld te hebben, tot zijn knieën in de branding te kermen dat het erg koud was en dat het begon te tintelen. Ik stapte bedaard het water in, dook over een golf en dobberde een paar minuten in de tamelijk kalme zee. Hij was er alweer uit.

Het is niet helemaal eerlijk ons zo te vergelijken. Ik ben geoefend koudwaterzwemmer, het is niet zijn liefhebberij. Ik blijf uiteraard altijd de oudste, maar niet vanzelfsprekend wijzer.

Bij het uit het water komen kreeg de wind vat op mijn natte lijf en dacht ik heel even dat ik onderuit zou gaan. Dat heb ik maar voor me gehouden.